James Joyce: ‘The past is consumed in the present and the present is living only because it brings forth the future’.
T.S.Eliot: ‘Time present and time past / Are both perhaps present in time future, / And time future contained in time past. / If all time is eternally present / All time is unredeemable’. (‘kan niet worden teruggewonnen’, Servotte vertaalt dit door ‘onverlosbaar’).
Joyce schreef dit in Dublin en in Trieste 1914; Eliot in London 1959. Ik schreef hierover sinds een tijdje nu al, een ruggensteun hebben we allen nodig, vooral in het hart van een ontboezeming. En, elk optreden van mij is een ontboezeming.
Je weet het al lang, jij die me leest, jij die de moed hebt in te gaan op mijn woorden en mijn pagina op te zoeken, zich afvragend wat ik nu wel kan geschreven hebben, in welke gedachten ik me nu heb bloot gegeven, hoe ik me ‘ontboezemd heb’; hoe ik zaken heb verkondigd die lang voor mij en lang voor Joyce en Eliot opgetekend stonden op oude perkamenten, zaken die, hoe kan het anders, neerkomen op een verheerlijking van het ‘nu’, het nu dat tezelfdertijd verleden is en toekomst. Het onvatbare, onomkeerbare ‘unredeemable’ nu. Of de tijd die niet is en toch is, gelezen van uit het punt in het verleden, dat voorbij is en het punt in de toekomst dat op ons afkomt met de snelheid van het steeds maar vernieuwende nu.
Mijn schrijven is hiervan het duidelijkste bewijs, elk woord ervan is én verleden én toekomst en slechts een ogenblik heden en, het heden is het zijn, is het zijn van alles wat is, en ‘alles wat is’, is van het onnoembare, en daar ga ik weer, ik kan geen ogenblik gewoon mens zijn. Ik, de schrijver in mij, wil telkens alles ophemelen - letterlijk te nemen, als dichter naar de hemel toe – om binnen te treden in het onbekende landschap van de geest, ‘the mindscape’.
Mijn optreden elke dag, mijn speach, onthult zich, lijk een vlinder die traag, beetje bij beetje, vrij komt uit zijn pop, of lijk een plant die opschiet uit de gezwollen korrel zaad en zijn weg zoekt naar buiten, naar het licht. Het is op deze wijze ook dat mijn woorden tevoorschijn komen, verweesd eens ze daar staan, maar tevens verbaasd, zoals de vlinder, zoals het sprietje plant, er staan en zien hoe wonderlijk de wereld is.
Mijn speach is dan ook een ruiker van woorden. Ik zoek er de mooiste uit en schik ze; is een ikebana van gedachten, neergezet op de meest sprekende, prangende, betekenisvolle wijze. Denk dan mijn vriend, dat ik aan bloemschikken doe, dat ik mijn ruikers symbolisch wil, gecentreerd op wat van het leven is, in een ademloze – eigenlijk waanzinnige - poging om uit te komen daar waar het zijnde zich mengt met het eeuwige en het eeuwige met het nu; het nu dat en verleden en toekomst is, alles gebundeld, alles verstrengeld lijk een wikke om de korenstengel. en nog iets in meer, de daad zelf van de omwikkeling en de verwondering om de kracht die de omwikkeling op gang brengt.
Elk woord dat ik schrijf gaat steeds dezelfde richting uit, deze van het onzichtbare.
|