Kan het zijn dat je op een bepaald ogenblik in je leven, het punt bereikt dat je leeg geschreven bent, totaal leeg; dat je niet meer weet hoe aan een nieuwe dag te beginnen? Je bent nochtans vroeg opgestaan, je hebt gezien dat - nog steeds ver naar het noorden toe - in het oosten de zon is opgestaan in een gloed van vuur en als je neerzit hoe het licht je omhult, echter niet zoals de vorige dagen – zo meen je toch – met woorden die de beelden aftastten die in jou zijn opgestaan. Er zijn geen beelden nu, je had te weinig slaap, je bent te vroeg opgestaan, je hebt je gedwongen naar beneden te gaan en te schrijven wat je te binnen viel. Hopende dat het, zoals het de duizenden morgens ervoor is gegaan, het je ook ditmaal lukken zou.
Je weet echter al lang dat je geen meesterschrijver bent, dat je beperkt zijt in je mogelijkheden, dat je verbaasd staat over wat een jonge Joyce wist te schrijven. De vele zinnen die je in zijn ‘Artist as a young man’ hebt onderlijnd toen je er de mogelijkheid toe had bewijzen het, want je aarzelt om het boek, na lezing, terug in zijn rek te zetten, je kunt er nog niet van scheiden. Zinnen weliswaar die jij ook geschreven hebt, ooit, en opgesloten zitten in blogs, waar ze zullen blijven zitten.
Je noteerde er een, gisteren nog, over Stephen Dedalus aan wie, in zijn jeugd, de vraag werd gesteld of hij er niet aan dacht toe te treden tot de orde van de Jezuïeten, maar hierop negatief had geantwoord, die zich later, het ogenblik herinnerde ooit een bos te hebben betreden en hij ‘had lifted up his arms and spoken in ecstacy to the sombre nave of the trees, knowing that he stood on holy ground and in a holy hour[1].
Jij ook hebt dergelijke momenten gekend en erover geschreven. Momenten dat je je voelde ‘opgehemeld’, verheven te zijn; te weten dat je op een gewijd ogenblik, op gewijde grond stond als je het bos betrad. Je dacht wel niet aan de God, waar Joyce het over heeft en je dacht ook niet zoals hij, Joyce, er later over dacht, maar het waren, in het bos, telkens grote ogenblikken, die de vergelijking doorstonden van het gevoel dat hij kende als hij binnen ging in een kathedraal, zelfs volstond het binnen te gaan in een romaans kerkje. Onlangs nog kende hij dit gevoel toen hij binnen stond in het romaanse kerkje van Afsnee, ook omdat hij wist dat hij daar stond op grond die geheiligd was door de gedachten van de geslachten voor hem die, die plaats geheiligd hadden.
Een gevoel ook dat hij kende en terug ontmoette toen hij gisteren schreef over het eiland Iona. Je kunt je niet ontdoen, de geschiedenis van het eiland kennende, overvallen te worden door een gevoel van schroom als je voet aan wal zet, als je daar de kathedraal betreedt. Het gebouw heeft wel niet het de allure van een gotische kathedraal, maar het is er een omdat het op Iona staat en dit is voldoende om er een kathedraal van te maken. Dit maar om te zeggen hoe bepaalde plaatsen als sacrale plaatsen kunnen aangevoeld worden en, ook het bos is zo een plaats.
Als ik dit dan lees bij Joyce, wat hij schrijft over het betreden van een bos, dan weet ik dat hij dit gevoel van mij heeft gekend in zijn jeugd, een gevoel dat hem niet meer verlaten heeft. Wel zal hij een andere betekenis gegeven hebben aan het woord God, zal het uitgezworven zijn tot iets kosmisch, en dit kosmische ontmoet je op vele plaatsen in zijn werk. Joyce is, als hij schrijft, meer van de kosmos dan van de aarde en dit ben ik ook, je moet van de kosmos zijn om te kunnen schrijven, een vriend beeldhouwer, en een andere poëet en schilder herhalen dit regelmatig - en nu ook heb ik me er naar toe geschreven, mijn gedachten zijn van een dofheid overgegaan naar een lichtheid, hebben volume verworven, zijn uitgegroeid tot waar ik ze hebben wilde, zwevend boven de aarde.
Ik denk dan aan de brandende braamstruik uit de Bijbel en de stem van God die tot Mozes zegt dat hij op gewijde grond staat en dat hij zich ontschoeien moet dat hij dus blootvoets in de aarde moet staan – de Islam nam dit over - om zijn woord te aanhoren, of het letterlijk bedoeld werd door God weet ik niet, het zal wel, wat ik wel weet is dat je je ontschoeien moet in gedachten als je plaatsen als een bos of, een kathedraal betreedt. Je moet anders zijn, je anders voelen, je moet ontaards zijn. En ik herhaal, je moet, en ik ondervind dit telkens, de aarde verlaten als je schrijven wilt, als je schilderen of beeldhouwen, of componeren wilt.
Echter, zo komt het me over, je doet het vandaag beter niet indien je wenst gehoord te worden.
[1] J.Joyce: ‘A portrait of the artist as a young man’, p.232
|