Ben ik duidelijk genoeg geweest, gisteren, ben ik niet te ver afgedwaald? Als ik er nu aan terug denk dan meen ik dat ik het eenvoudiger had kunnen zeggen. Het kwam er op neer dat het Universum, dat misschien, zoals Hoyle het zegt, intelligent is in al zijn vormen en wetmatigheden, echter niet weet dat het ’is’. Het is er en daarmee basta. Daartegenover staat de mens die een deel is van dit Universum én, weet dat hij is en bestaat als deel van het Universum. Dus, heb ik gezegd, de mens is het bewustzijn van het Universum.
Ik zou hierover verder kunnen uitweiden en de vraag stellen hoe hij het Universum ziet en hoe hij zichzelf ziet in dit Universum, maar ik heb hierover al heel wat geschreven en vandaag is het niet mijn bedoeling hier verder op in te gaan, ik ben al ver genoeg met wat ik hier geschreven heb. Trouwens ik weet niet, en wens het nu niet te weten, waar ik zou uitkomen, ik denk eventueel bij iets dat men de naam God zou kunnen geven.
Dit schreef ik gisteren nog toen ik mijn blog van 7 juli herlas en de tijd niet meer had om er nog iets aan te wijzigen. Vandaag is er de eeuwigheid om over te schrijven of, over het leven ontdaan van de tijd, is er het ‘nu’, het enige dat is. Van uit het nu vertrekt het nieuwe nu, telkens en telkens. Dit is het enige vaststaande feit en al wat is vloeit er uit voort. We weten het, maar doen er weinig aan. Ooit, maar dit is al een tijd geleden, was ik een lezer van Ouspenski[1], die een boek schreef over de leer van zijn goeroe G.I.Gurdjieff. Hij, Ouspenski voegde nog iets toe aan leven in het nu-ogenblik. Hij vond, en hij had het bij het rechte eind, dat je leven moet in het nu en tezelfdertijd, weten moet dat jij het bent die leeft en niet de machine in jou, niet het automatisme van het lichaam dat je omcirkelt en waarbij je geest niet bewust aanwezig is.
Ik schrijf dit neer. Ik kan dit automatisch doen en de woorden grijpen die zich aanmelden, en alles gebeurt zoals het moet. Maar voor Ouspenski is dit niet voldoende. Ik moet er bewust van zijn dat ik het ben, ik, Karel – een weliswaar ingewikkelde personage - die schrijft, die de woorden opvangt, die er soms over verbaasd is dat ze er zijn, en de vreugde beleeft omdat ze er zijn.
De intensiteit waarmede dit gebeurt, is à 100% leven in het nu; leven met de gretigheid er te zijn en bezig te zijn met iets wonderbaars, het schrijven van een tekst, of het weergeven in conventionele tekens van je gedachten, gedachten die deze zijn van jou, wel bewust opgezocht en neergezet.
En ik wou, om terug te komen op mijn inleiding, er nog iets in meer aan toevoegen. Ik had het gisteren over de druivelaar, ik had het evengoed kunnen hebben over de bomen of over de grassen – een vriend van vele jaren schreef me deze morgen: ‘Je begrijpt de taal van de bomen. Dat heb ik altijd geweten.’ Wel, ik ken hun taal omdat ik hun bewustzijn ben, en ook dit van de grassen en van de druivelaar, zoals ik ook het bewustzijn van de sterren ben. Ik kan er dus over spreken.
Of het correct is wat ik erover zeg, ik hun bewustzijn, me tegen gesproken hebben ze nog niet, Jij wel misschien?
[1] P.D. Ouspenski: ‘In search of the miraculous.'
|