Ooit schreef ik:
‘Dit is een avond, is een nacht van storm en regen, Ik zou dit niet vermelden ware het niet omwille van de herinnering aan een andere nacht van storm en regen die er was’.
Ik vind deze regel terug in een dagboek. Was het niet de avond dat ik - het was een paar jaren na de oorlog - te voet, vijf kilometer verder, naar W. was gegaan om er te gaan luisteren naar een operette van Johan Strauss? Niet voor de operette ging ik, maar in de hoop, er dat blonde meisje te ontmoeten, met wie ik een paar zinnen had gewisseld, zinnen die een grote belofte inhielden, ik wist het, zo bij haar als bij mij. Maar ontgoocheling was mijn deel die avond, de zaal was leeg van haar. Hoe ik er zat en wat er van die operette was weet ik niet meer, maar toen ik, op het einde van de voorstelling, het was bijna nacht, de zaal verliet, stormde het. Ik was alleen en te voet. In de straten had ik nog wat beschutting, maar voorbij de laatste huizen kreeg ik de volle laag, leunend tegen de wind in om vooruit te komen.
Ik had het gewaagd een kortere weg te nemen doorheen het bos dat me beschermen zou, zo dacht ik, maar eens in het bos kwam ik terecht tussen wild zwiepende takken in een oorverdovend geluid van zuchten en stemmen, struikelend bijna, op het wegje dat ik zo goed kende en uitkwam op het einde op een bredere weg waar nog een ‘Siebel’ stond, de resten van een grote massa aarde, gehouden door witte berkenstammen, waar tijdens de bezetting, de Duitse soldaten schietoefeningen hielden. Het was een nacht van volle maan, bij tussenpozen, zoals in een film, scheen het blauwe licht van de ronde cirkel van de maan tussen de bomen, dan weer verdween deze achter de snel schuivende wolken. Ik was zeker geen held, het onweer was beangstigend maar mijn tocht voelde ik als een gevecht tegen de wind, tegen het lot haar niet gezien te hebben.
Hoe jong en vooral onervaren verliefd ik toen nog was, hoe romantisch, als ik er nu aan terug denk, tegen de jagende wind in, tegen de schimmen die opdoken tussen de bomen. Of, was er geen maan, was de nacht pikdonker en beeld ik me maar in dat er toen maan en wolken waren? In elk geval de wind was er en de wildste geluiden waren er en vooral de ontgoocheling om het totaal nutteloze van mijn poging haar te ontmoeten.
Het beeld dat ik nu tracht op te roepen - en misschien heeft de ontgoocheling de storm zo buitengewoon gemaakt - is als een mixture van de vele stormen en ontgoochelingen die ik heb gekend maar wat ik nu nog voel en weet, is het geweld van de zwiepende takken en van het gierend geluid van de wind in de bomen. Deze beelden zijn me, alsof ik ze nog beleven kon, bijgebleven zoals ze er waren. De tijd die er over is heeft niets gewijzigd aan het bevreemdende, het gewelddadige dat ik toen heb meegemaakt.
Het overige is heel vaag geworden, zo heel ver af. Ik weet dat ik haar daarna nu en dan, enkele malen voorbij het ouderlijk huis zag rijden – moeder ook had het opgemerkt - rechtop gezeten op haar fiets, haar lange blonde haren, lijk de manen van een paard, wapperend in de wind. Ik weet dat moeder iets had vermoed, mijn avonduitstap naar W. moet er de aanleiding toe geweest zijn. En dat op een namiddag toen ik terug kwam van het bos, moeder me zegde dat ik nog veel te jong was om met dat blonde meisje om te gaan, ze had haar zien voorbij rijden en gedacht dat ik ergens een afspraak had met haar. Wat ik ook beweerde ze geloofde me niet, en zegde ze, ik zal eens met haar ouders gaan praten, het moet gedaan zijn, je studies gaan voor. Hoe ze het weten kon, hoe ze het aanvoelen kon.
En het meisje? Ik heb haar nog enkele malen ontmoet. Ik heb haar gesproken, heb haar zelfs een gedicht geschreven, met de eerste zin, een zin die ik misschien heb gehaald uit een gedicht dat ik gelezen had: ‘In de weide waar jij me kuste…’. Daarna werd ik opgeroepen, heb ik mijn militaire dienst gedaan en evolueerde mijn leven in een andere richting. Hoe vreemd het verlopen kan, hoe ongewoon, onwennig, ongestructureerd, het ene voortvloeiend uit het andere, ongemeten, onverwacht, onsamenhangend soms.
Dit is het leven, het verloopt zelden zoals we wilden dat het verlopen zou, maar er is wat er moet zijn. We maken een kruis erover.
|