Hoe jong denk ik nog wel te zijn om, op mijn leeftijd, het te wagen een boek te schrijven en te geloven dat de inhoud ervan aanvaard zal worden en besproken tot in de details ervan. Inderdaad, hoe waag ik het, hoe durf ik het aan, ervan te dromen dat ik iets zou te vertellen hebben dat zal opgetekend staan voor de tijden erna. Want, mijn leeftijd is van een cijfer dat, eens uitgesproken, de klank heeft van het einde van mijn dagen, de uitvaart en het uitstrooien van de as. Ik weet het maar al te goed als ik het cijfer hoor, gesproken door een jonge man, hoe hij er over denkt, tot hij ook eens zo ver zal staan – indien ooit – waar ik nu sta om dit te schrijven. Nochtans – en ik weet wat Van Eeghem[1] zegt over dit woord - we denken er niet of weinig aan, als we spreken met de vrienden, hoe jong/oud ze ook mogen zijn, alleen, als we ingetogen, eerlijk weg ons bloot gaan geven.
Dit is het bevreemdende, denken te zijn en te blijven wat je altijd bent geweest, en best te denken dat je geworden bent: een jonge man op leeftijd. En alles wat er van is te vergeten zonder het te verbergen als je neerzit om een schrijver te zijn, zoals er zovele zijn.
De magie die van het woord is, het tijdloze dat van het magische is en jij realiteit er tussen in, noch volledig van het ene, noch volledig van het andere, maar levend in een noman’s zone waar leeftijd geen vat op heeft, er optredend, er voor ogenblikken de held te zijn, de fel besproken hoofdacteur.
Hoe doorwandel ik mijn dagen, aangekomen waar ik elke morgen sta, om te zijn wie ik ben en toch niet helemaal ben als ik van het woord ben. Alsof deze blog mijn redding was, mijn toevlucht, mijn levensvreugde, aangevuld met de vreugde er nog te zijn, in welke hoedanigheid ook en met welke zorgen, welke kwalen ook.
Er te zijn en te weten, goed te weten dat ik er ben, hoog levend. Of, om het anders te zeggen, zwevend, de aarde bij momenten amper rakend omdat mijn woorden de ophemeling zijn van al wat ik doe en van al wat ik denk; het me losrukken tevens van al wat me neerhalen kan als ik me, een ogenblik maar, zou laten gaan en afdalen in wat zo hoog geprezen wordt, het materiële van het bestaan.
Ik verheug me te zijn wie ik denk te zijn, te schrijven wat ik meen te moeten/kunnen schrijven; ik verheug me te denken over het leven wat ik erover denk, te geloven dat de dood een nieuw beginnen is; ik verheug me dat ik me verheugen kan.
Moge dit verheugen mijn teken blijven.
[1] Kurt Van Eeghem: ‘Schone Kunsten’, Polis, 2017: ‘ Ik hou zielsveel van dit woord ‘nochtans’. In Nederland kent men het niet.’ pag 263.
|