Een nieuwe dag betekent een nieuwe wandeling in het onbekende dat pas bekend zal worden eens mijn, nu nog ongekend, eindwoord zal geschreven staan. Wat me hierbij eens te meer opvalt is, als ik de datum schrijf, ik de indruk heb dat ik nog maar pas 1 heb geschreven en nu al aan 4 zit, en me afvraag wat was 2 en 3 nu weer. Om maar niet op te houden te zeggen hoe vlug het wel gaat voor iemand die er elke morgen meer geconfronteerd wordt. Ik adem dagen, ik adem morgens, het is keer op keer een overvallen worden met een nieuwe dag.
Een vriend schreef me dat het ‘wereldliteratuur’ is dat ik schrijf. Hij voegde er nog een woord, à la Dimitri, aan toe om zijn bewering kracht bij te zetten. Ik antwoord hem hier, dat het wel de bedoeling is van elke schrijver, grote literatuur te bedrijven, maar het hoeft daarom geen wereldliteratuur te zijn, grote Vlaamse is voor mij voldoende. Maar ik dank hem voor zijn woorden, hoewel zijn visie me niet verder brengt dan een manuscript dat nu al een tijdje wacht op een oordeel erover.
Wat ik dan wel weet en ondervind, is dat mijn mogelijkheden hun beperking kennen, dat ik zo maar niet een ganse dag in beweging kan zijn om dan ’s avonds nog naar de opening van een tentoonstelling te gaan om naar het werk te gaan kijken van velen die denken grote werken te hebben opgehangen.
En ze hebben nog gelijk ook, in hun ogen zijn de werken die ze tonen waardevol, zijn ze een bewijs van hun kunnen, van hun creatief zijn. Ik ook wil waardevol wat ik schrijf, wens het met dit label de wereld in te sturen en soms, krijg ik de (verhoopte) hoogste vermelding van mijn lezers. Dit betekent dan een aanmoediging, maar tevens een steeds maar grotere uitdaging om niet te versagen, en te trachten steeds maar hoger te klimmen. Waar houdt het dan op?
Ik laat me telkens wegglijden in een wolk waar droom en realiteit elkaar benaderen en aanvullen; niets is helemaal wat het is, eerder wat het zou kunnen zijn, en het is met het ‘kunnen-zijn’ dat ik, nu al ver terug in de tijd, een verhouding heb opgebouwd,. Al die ‘kunnen-zijns’ zijn blijven op elkaar inwerken heb ik getest en uitgewerkt tot de duizenden pagina’s die ik tot nu toe geschreven heb. Vele ervan zijn goed voor de prullenbak, andere zou ik kunnen bewaren, maar hoe, gezien er elke dag nieuwe worden aan toegevoegd en enkel het nieuwe, het nog ongelezene, van waarde is.
Om het je duidelijk te maken hoe ik me voel bij dit alles, ga ik naar Paul Auster en wat die wist over de boeken die hij schreef:
Every book is an image of solitude. It is a tangible object that one can pick up, put down, open, and close, and its words represent many months, if not many years, of one man’s solitude, so that with each word one reads in a book one might say to himself that he is confronting a particle of that solitude.[1]
Mijn geschriften zijn nog wel niet ‘tangible’, maar wat de rest betreft wordt je, bij elk woord ervan dat jij leest, geconfronteerd met een morzel van de eenzaamheid van de schrijver ervan.
[1] Paul Auster: : ‘The Invention of Solitude’, The Book of Memory
|