Er gebeurde iets dat uiterst onaangenaam is voor iemand die schrijft: een bijna voltooide blog ging verloren. Een ogenblik van verstrooidheid, een verkeerde toets en mijn bijna 500 woorden verdwenen van het scherm. Hoe weet ik niet, maar het is om te wenen. Ik die meende een machtige tekst geschreven te hebben over het eerste celloconcerto van Dimitri Shostakovich, een subliem concerto dat ik kende en nu toch al enkele malen heb gehoord en, waarvan de schoonheid, zoals ik die ervaar, steeds maar in stijgende lijn ligt. En die tekst, zo precies dacht ik, ging verloren. Ik was totaal ontmoedigd, des te meer omdat ik, om die blog te schrijven, nog vroeger dan gewoonlijk was opgestaan – ik had een afspraak om 10.00 uur met mijn dokter in Gent - en ik, nog altijd vooruitziend zijnde, wou vóór mijn vertrek, mijn blog voor 2 juni klaar hebben. En die was klaar op enkele wijzigingen na.
In de namiddag was ik aan de vijver: ik las er bij Nooteboom, pag. 147/148, over zijn computer die tilt sloeg en een ganse pagina die ineens weg was, en:
‘Ik probeerde mij mijn verloren woorden te herinneren, maar ervaring heeft me geleerd dat het nooit dezelfde woorden zullen zijn die ik terugvind, de verdwenen woorden zijn de heilige woorden.’
Hij ook was dus, zoals ik, geconfronteerd geweest met het verlies van een pagina tekst. Geloof me, het was in een zekere zin een opluchting voor mij. De zin die ik vond bij hem, toegespitst op de verloren ‘heilige’ woorden, zag ik als een troost, een soort compensatie voor het verlies van mijn ‘heilige’ woorden.
Ik schrijf dit, de avond van 31 mei – ik heb morgen een drukke dag - terwijl ik luister, naar de Koningin Elisabethwedstrijd voor cello, naar de vrouwelijke soliste, de Koreaanse Seungmin Kang die gaat optreden. Ze heeft ooit gezegd dat van het ogenblik dat de deur naar de concertzaal open gaat, ze weet dat ze een andere wereld binnen treedt.
Ik heb dit gevoel ook als ik me neerzet om te schrijven, niet in een zelfde mate, maar het is toch alsof ik een andere persoon word en me afsluit van de wereld om binnen te treden in een omgeving die me opvangt en me insluit. Van dan af ben ik alleen, totaal alleen met mezelf en mijn woorden, wachtende op het minste teken, dat me verder op weg zet, alsof ik wandel door een ongekend landschap dat zich stilaan openvouwt voor mij, in de zin dat er in het begin niets was en dat het landschap zich als een rode loper voor mij heeft uitgerold.
Je zegt het maar. Alles op de keper beschouwd, kan het dat het geweten was, dat ik in de namiddag de woorden van Nooteboom zou lezen en dat het niet zo erg was – in feite gewenst – indien ik een pagina tekst zou verliezen. Op deze wijze zou ik het voorval Nooteboom in het daglicht kunnen brengen.
Had hij, Nooteboom, dit voorval, met vooral het opvallende woord ‘heilig’, geen plaats gegeven in zijn 533 Dagenboek, ik zou heel waarschijnlijk mijn ‘heilige’ tekst niet verloren hebben.
Een gissing, ik zeg het er bij, à la Borges.
|