De avond die te vlug nacht werd was een grote verzameling van gedachten waaruit je pas ontwaakte in de morgen van een totaal nieuwe dag. Nieuw om verschillende redenen die je kende en andere die verborgen bleven, een ervan was dat je iets schrijven wou vandaag dat je nog nooit geschreven had, een experiment, een toevoegsel dat beantwoorden zou aan de speciale sfeer waarin je was toen je neerzat om je blog te brengen. Het kwam er echter op aan, zoals het altijd gebeurt, de eerste zin te vinden, een zin zoals deze van T.S.Eliot, waar je gisteren op alludeerde en waarmee hij zijn ‘The Waste Land’ begint: ‘April is the cruellest month…’.
Maar je bent geen T.S. Eliot, en zult er nooit een worden. Een feit echter, staat als een paal boven water, had je, op die bepaalde dag in je leven, een bepaalde dichtbundel niet uitzijn rek genomen, je zou niet geschreven hebben zoals je nu al meer dan vijftig jaar bezig bent. Of, hoe het kan dat de impact van die eerste verzen die je toen las, een wereld geopend heeft die eigen is aan je manier van schrijven. Het is niet vandaag dat ik me realiseer, hoe ik werd wie ik werd als het op woorden versieren aan komt, ik heb dit al herhaalde malen laten blijken, wellicht zelfs geschreven en ik kom er nooit meer van los.
Wat is er dan nieuw aan wat ik schrijven wou vandaag, eigenlijk niets, nada. Er is wel een vaag idee van wat ik zou willen zeggen maar het is te vaag opdat het plots iets duidelijker zou worden hoe het moet. Het komt wel, maar of het vandaag zal zijn of later, of nooit, blijft me nog een vraagteken. De hoop is er, voorlopig blijft het daar bij, maar wat ik nog zeggen wou over Eliot is dat hij mijn oceaan is geweest waarop ik gevaren heb, ik zat, ik leefde in, en met het filosofisch aspect van zijn eerste versregels:
‘Time present and time past / Are both perhaps present in time future, / And time future contained in time past.’
‘Perhaps’, zegt hij, ‘perhaps present in time future’. Hij verkoos dus nog even te twijfelen, het nog niet te stellen als een absolute waarheid. Herman Servotte[1], die evenals ik, ‘mee gesleurd’ werd door de ‘Four Quartets’, heeft dit niet opgemerkt, heeft de ‘perhaps’ er bij genomen zonder er zich vragen over te stellen. Nochtans, is het een belangrijk woord, dan toch voor mij, anders zou ik er niet over uitweiden.
Het is echter niet vandaag dat die ‘perhaps’ mijn aandacht vraagt, ik heb er altijd met een zekere schroom, zelfs achterdocht, naar op gekeken, omdat ik van oordeel was, dat alles wat geweest is in ons leven, bepalend is geweest voor wat er daarna kwam en nog komen zal. Dat er niets is dat er niet moest zijn en als het er was, het nodig was opdat zou zijn wat is. Ik kan dit blijven herhalen, maar je kunt niets wegnemen uit het vorige en toch zijn waar en wie je bent.
Wat ik nu schrijf is volledig in de trant van Eliot, dit is waarover hij ook schrijven zou, zelfs als hij het niet zou gedaan hebben, dan was het een zin uit zijn poëtische gedachtenwereld die ongeschreven is gebleven bij hem.
IK durf dus besluiten dat wat die ‘perhaps’ betreft, die er staat omwille van het ritme in de zin, omwille van het feit dat ‘perhaps present in time future’, beter klinkt dan het naakte ‘present in time future.’[2]
Heb ik dan toch iets nieuw geschreven?
[1] Herman Servotte: ‘T.S.Eliot, De Four Quartets, uitgeverij de Nederlansdsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam, 1974.
[2] Bij Dante, in de openingszinnen van zijn Inferno komt er ook iets dergelijks voor: hij schrijft: ‘ Nel mezzo del cammin di nostra vita mi ritrovai per una selva oscura… dus niet, wat je normaal verwachten kunt: ‘mi trovai’, maar ‘mi ritrovai’, hij vond zich terug in een donker woud: hij was er al geweest, was terug gekomen en zou er nu over schrijven.
|