Mijn blog is mijn morgen-mis, is de stap die ik zet binnen in mij, in die bruisende massa gedachten die wachten om blootgelegd te worden. Soms is het een beeld, soms een gebeuren, soms is het maar een zaadje dat ineens begint te zwellen en waaruit meestal – een bloem wou ik zeggen – een vreemd iets ontstaat, iets waarvan ik dacht dat er nog niet was. Dit is waar een morgen-mis, een blog, goed voor is om ons in de wereld te zetten, Om te maken dat de dag die we betreden gebrandmerkt wordt, opgetild en ingekleurd en, een eigen leven krijgt. Mijn dag wordt aldus wat ik er aan overhoud, wat er van geboekstaafd wordt naar de toekomst toe.
Vandaag echter valt er niet veel te rapen, wel een gedachte – een voetnoot in een boek - aan Georges Dumézil (1898-1986): ‘l’éternel enquêteur qui rassemble ses dossiers pourque d’autres poursuivent sa recherche’.
Omdat ook ik me onvermijdelijk de vraag stel of de gedachten die ik zaai elke dag, inhoud genoeg hebben opdat anderen er door zouden gestimuleerd worden om er op verder op te broderen. Als ik dit zou bereiken, dan ware mijn werk niet voor niets geweest, dan zou het toch gefungeerd hebben als een voedingsbodem voor andere, rijpere, meer waardevolle ideeën, die op hun beurt anderen na hen, stimuleren zouden, steeds maar verder de tijd in.
Wat Dumézil op het vizier had ging vooral in de richting van het verder uit zoeken wat ‘les Indiens védiques ont en commun avec les Celtes’. Hij dacht zelfs dat Pythagoras alles geleerd had van de Kelten. Er verder over nadenkend waag ik het tot het besluit te komen dat het labyrint dat voorkomt in sommige kathedralen of kerken, wel eens het centrale punt van het bouwwerk kan geweest zijn; en dat dit teken een Keltische oorsprong hebben moest – ik ook voel me Kelt, zoals Dumézil – en ik bedoel hiermee een geestesgesteldheid die nimmer besmet is geweest, noch door de Bijbel, noch door de Evangeliën, en zeker niet door het bestaan van een antropomorfe God. Deze ingesteldheid was Oosters en steunde op het verhevene, het onnoembare en het eeuwige;, steunde op het levende (spirituele) leven omheen ons en wij als mens er in vervat, erin en erdoor gegrepen.
Zoals de Jezus van het Evangelie van Thomas zijn oorsprong had in het Oosten en wellicht ook de Paulus zoals we hem kennen uit zijn brieven, die na getroffen te zijn door de bliksem drie jaar in Arabië heeft verbleven alvorens Petrus en Jacobus, de broer van Jezus, op te zoeken in Jeruzalem; was hij niet in Arabië om na te gaan vanwaar die Jezus gekomen was?
De beschrijving van het Hemels Jeruzalem met de twaalf torens, samen met de tekst er omheen, is een kopie van het hemels eindverblijf van de Hindoes weet Titus Burckhardt. En dan vermeld ik nog niet het werk van Emile Gillabert, die in het evangelie van Thomas duidelijke bindingen vindt met wat we weten over het Oosten; terwijl Fritjov Capra een ander domein betreedt, hij wijst op de overeenkomsten in de kwantum fysica met de filosofie van het Oosten.
Dit alles is in de vlucht opgetekend, de tijd dringt om in te loggen want ik weet dat er lezers zijn die heel vroeg, zelfs amper middernacht voorbij, gaan kijken of ik al aanwezig ben met mijn nieuwe dag.
Wat ik hier schrijf is wat ik zou vertellen aan de vrienden in een literaire café, ware er een, woorden die gesproken worden, beluisterd en daarna verdwijnen. Hier staan ze opgetekend, kunnen ze worden doorgegeven, komen ze op vele plaatsen terecht. Maar of ze terecht komen bij hen die de verwondering kennen geconfronteerd te worden met het bestaan van een labyrint in de betegeling van een kathedraal en zich er vragen bij stellen, weet ik niet. Maar hoef ik het te weten?
|