Je zit zodanig verweven in, wat je denkt achter – binnen in - de dingen te zijn, dat je over weinig anders nog schrijven gaat. De eenvoud van het zijn ken je niet meer. Alles bij jou is zo ingewikkeld is zo verslingerd dat, waar je mee bezig bent, onbegrijpbaar wordt, zelfs voor jezelf. Een toestand die je niet langer houden kunt. Je wilt terug naar het eenvoudige, het gemakkelijk vatbare; je wilt je losrukken van al wat was en je gevangen hield. Je wilt het in de morgen, je wilt het in de avond, je wilt het als je spreekt met vrienden die je bezoeken of met deze die je, onverwacht, iets schrijven dat als een balsem is. Tussendoor wil je hen zeggen: laat maar, omdat ik het heb over ingewikkelde geestelijke zaken, ben ik nog geen goeroe waar naar je luisteren moet.
Weet mijn vriend(in), dat Ik schrijf omdat ik voel hoe arm, hoe ‘inzetloos’ ik wel geworden ben in de versluiering van de dagen over mij naar het einde toe. Ik een zoeker ben in een wereld waar alles, van kop tot teen, van het verworvene tot het onzekere, beweging is, dus waar niets stevig genoeg is om vast te houden en te omknellen. Een wereld, waar je weinig anders kunt dan je keer op keer te verliezen, en zij die je lezen, het risico lopen meegesleurd te worden in de vortex van onzekerheden, die je nodig als zekerheden wil zien, en de indruk geeft deze te willen aanbevelen.
Je had het echter anders gezien: in feite, ben je niet veel meer dan die vortex, is er de twijfel die je regelmatig overvalt, en zijn er ogenblikken dat je, je niet meer voelt dan klein-mens, een nummer in een register meer dan een naam. En de zekerheid van de aarde, tot op een fractie van een seconde na, wentelend om de zon heb je niet. Neen, wat je denkt en hoe je denkt is lijk water dat van de rotswand vloeit en opgevangen wordt in de bedding beneden, om er zich te mengen met het water van de stroom die van de wereld is. Een ander houvast heb je niet. Wel een landschap waarin je denkt op weg te zijn naar een lichtpunt in de verte, je vuurtoren van gisteren, je baken van gelukzaligheid als je gaan zult, verlost, je openend op nieuwe horizonten die er ergens moeten zijn.
Zo ben je meer dan het leven in jou, je mediteert al schrijvend, en al schrijvend belandt je in de stroom, eigenlijk niet meer dan een golf ervan, een klimmen en een dalen, een opgang en een neergang, een ronding met wat licht, zich vermengend met wat de stroom van het Andere is.
|