Ik kan in de morgen schrijven over de avond, ik kan over de herfst schrijven in de lente, over een chalet op de boomgrens gezeten aan de vijver: ik ben almachtig - ‘soy todopoderoso’, zou Borges zeggen - wat het schrijven betreft, omdat mijn geest is van alle tijden en van alle plaatsen. Hij is zoals dat deeltje dat hier is en ook ergens aan de overkant van het zijn, ergens in het niet-zijn. Wie zal me, in de dagen waarin we leven, tegenspreken en zijn tegenspraak zwart op wit uitbrengen ten overstaan van de wereld die op hol geslagen is. Soms denk ik zelfs dat we op de vooravond van een revolutie staan waarbij alles vernietigd en alles opnieuw zal geschreven worden.
Dit is het vreemde waarmee ik beginnen wou. Ik dacht er aan bij het ontwaken maar wist nog niet in welke richting het verder lopen zou. Nu, aangekomen waar ik sta, is het aan de dood dat ik denk en of de dood het einde is.
Is Mozart die ik hoorde vanmorgen, dood; is Beethoven dood, is Mahler, Johan Sebastian Bach, dood en opgeslorpt door de tijd. Is dit dan de onherroepelijke waarheid waar we elke nacht mee slapen gaan en moet ik me hier voor eeuwig en altijd bij neerleggen?
Was het schilderen van Da Vinci, van Van Eyck, is mijn schrijven weinig meer dan wat stuiptrekkingen van een vroegere holbewoner, is een leven eigenlijk niets meer dan wat gerimpel op het water van de vijver?
Het verdict dat er niets is na de dood is, als ik zie welk wonder het leven is en hoe we in elkaar zitten: een pak atomen, elektronen, neuronen en wat nog allemaal; hoe onze hersenen functioneren, hoe we leven, ons herinneren wat was en hieruit opmaken wat komen kan, hoe velen creatief bezig zijn, dan is de formule dat er niets is na de dood, te simpel. Mijn visie is deze van Carl Gustave Jung: je moet, wil je geleefd hebben, je moet erover hebben nagedacht, je er zelf, na rijp beraad, een idee over gevormd hebben en je er niet, als een levende dode, hebt bij neergelegd. Een plant is een plant, een dier is een dier en een mens is een mens, echter, is het mens-zijn niet meer dat een plant-zijn, een dier-zijn; is het nodig of wenselijk wat het zijn betreft, ons op een voet van gelijkheid te zien en dit te verkondigen onder de vorm van na de dood is er niets?
Leo Apostel, de man van de atheïstische religiositeit schreef, al was het in 1992:
‘Indien ik slechts zinloosheid aantref, dan nog zal ik pogen woestijnen tot vruchtbaar land te maken, chaos tot orde, zinloosheidservaring tot zinbeleving. De zin van het leven is iets anders dan het doel ervan. Ook al is er geen objectief vaststelbaar doel, toch werk ik van uit de objectieve gegevenheid van zin.[1]’
Ik dacht dat ik een stap verder kon gaan dan Leo Apostel en zeggen dat het leven zin heeft, en dat in die zin een doel ligt. Het is een oordeel met vele facetten. Het betekent echter niet dat ik de absolute zekerheid heb van wat ik vooropstel, het betekent enkel dat ik erover heb nagedacht en tot het besluit ben gekomen dat het leven én een betekenis heeft, én een doel. En dat ik deze idee uit dragen mag.
Een van de facetten ervan is dat er IETS is. Ik vind dit in de natuur om me heen, in de boom die zaad draagt voor de nieuwe boom, en de vraag die ik me hierbij stel, wat was er eerst het zaad of de boom? Wel het antwoord is simpel, zo simpel als verbazend, boom en zaad zijn het uiteindelijk product van een evolutie binnen de boom en binnen het zaad. Een evolutie die gelijktijdig in beide, boom en zaad, plaatsgevonden heeft om uiteindelijk, en wij zijn er nu getuige van, uit te komen in ‘schijnbaar’ twee gescheiden entiteiten. Dit geldt evenzeer voor kip en ei, stel dus nooit meer die stupide vraag wat er eerst was.
Maar, wat of wie heeft er gemaakt dat de boom, boom werd en zaad, en wat was er vóór de boom zaad droeg, onder welke vorm was de boom er en was het zaad er?
Boom en zaad zijn voortgekomen uit wat in den beginne was, uit van wat was dertien miljard jaar terug in de tijd. En op dat punt in de tijd was er ook, over alles en nog wat gespreid, hoog in het vaandel, was er, wat er was vóór alles: de wil, de drang tot scheppen en, in die drang tot scheppen, de drang tot het verder scheppen, dat evolutie is. Een evolutie die niet te stoppen is.
Zo was er in dat punt, in dat allereerste begin, de lucht aanwezig, het water, het vuur en de aarde, en uit deze vier elementen, plant en dier en uitzonderlijk, de mens, de denkende mens, de homo sapiens.
En zeg me niet, zoals Jacques Monod, dat dit alles toeval is. Zeg me niet, dat er van in den beginne niet ‘de bedoeling/de wil’ was te komen tot de mens, echter niet tot de mens als plant of dier, maar tot de denkende mens, tot – en dit is de zin ervan - de geest aanwezig in de denkende mens.
En dan, om nog een laatste maal José Saramago aan te halen: alles is ‘nada’. Heeft hij er ooit over nagedacht, zoals Jung wou dat we er over nadenken zouden? Denken wij erover na? Stellen wij ons geen vragen over de ‘bedoeling/wil’ om te komen tot de geest van de mens die heel wat meer is dan de stof waarover gesproken wordt in vers 3, 19 van Genesis?
Zo, ik zeg het maar, ik schrijf het maar, is voor mij de dood een nieuw begin en is het leven een wandeling, vooranderen een trektocht naar dit nieuw begin.
[1] Leo Apostel: ‘Gebroken Orde, de vergeten toekomst van de filosofie’, uitgeverij Kritak, 1992, pag 243
|