29 september, 2010: Jean-Pierre Carels, architect van het (vroegere)gebouw van de Nationale Bank van België te Gent.
Ik word wakker, ver in de nacht nog, vòòr het eerste licht, met de echo van een verwijt in mij. Ik zit neer onder de lamp om te schrijven. Ik verwijt me mijn vrienden te vergeten, in lang niet meer te hebben gebeld met Jean-Pierre Carels, architect van het vernieuwde gebouw van de Bank in het centrum van de Kuip van Gent met wie ik, jarenlang heb samengewerkt, zo op normale uren in de dag als tot late uren in de nacht. Ik kreeg gisteren het e-mailbericht binnen van het overlijden van zijn intiemste vriend, Ivan, afgereisd naar het Eeuwige Oosten waar hij José Saramago is gaan vervoegen. Hij deelde in elk geval diens mening wat God betreft.
Is Ivan, godvervolgend gebleven tot het allerlaatste ogenblik? Is er bij Saramago en Ivan geen sprankeltje licht geweest voor ze de ogen sloten; geen ziertje twijfel tijdens het sluiten; was hun zekerheid zo groot?
Mijn gedachten gaan nu naar Jean-Pierre. Ik ben getuige geweest van zijn enorme inzet en creativiteit, om binnen de oude muren van de Bank, die bewaard moesten blijven, een totaal nieuw gebouw op te trekken. En dit gebeurde helemaal niet vlekkeloos. Plannen werden gemaakt, herdacht, hertekend, muren geveld en heropgebouwd, om na enkele jaren een gebouw te realiseren dat qua veiligheid, ruimte, plaats indeling en lichtinval meer dan voldeed aan de strenge eisen van de Directie van de Bank. Wat er ondertussen gebeurde is, dat met het vorderen van de werken, er tussen ons een vriendschap is gegroeid tot ver na de voltooiing van het nieuwe gebouw.
Hij kende mijn neiging naar het spirituele, hij kende de aard van die kosmische God van mij, terwijl hij meer de visie had van zijn vriend Ivan. Maar deze uiteenlopende gezichtspunten deerden onze vriendschap niet, integendeel. We waren samen op vele plaatsen: we waren samen in het hart van de Pyramide van Cheops, samen in de tempels van Karnak. We keken samen in de Vallei der Koningen, naar de bas-reliëfs in de muren van de tempel van Hatsjepsoet: het beeldverhaal van haar reis, over land en zee, naar het nog steeds niet met zekerheid gelokaliseerde Land van Punt.
We stonden samen op de voorplecht van de boot die de Nijl op voer naar Luxor toe. Hij tekende, hij aquarelleerde, schetsend in enkele lijnen, in enkele kleurvlakken, het ogenblik dat de zon verdween tussen de palmbomen, het moment van het licht dat sterft in een rode gloed, in een lange rilling over het water. Ik stond naast hem terwijl hij tekende, terwijl woorden me overrompelden en ik ook deel was van de gloed in mij. Wat zegde ik toen, dat meer dan woorden waren; wat zegde hij dat meer dan lijnen en kleuren waren.
Laatst waren we samen in Albi, samen bij Toulouse-Lautrec; waren we samen in Moissac. Schetste hij in bruine en blauwe kleuren met een vleugje geel, de westergevel van de abdijkerk, de binnenkoer met kolonnes en de prachtigste kapitelen, terwijl ik een haiku bedacht voor de eeuwenoude ceder waarin nog te horen was, dacht ik, de slag van hamer op de beitel en het krassen van de beitel in de steen.
Laatst waren we in een brasserie in Parijs, na les Fauves te hebben beleefd: een schotel fruits de mer met een Sancerre, en om te sluiten, een oude armagnac, om daarna in een lichte roes te wandelen tot de glazen pyramide van het Louvre.
Ik verwijt me nu hem in lang niet meer te hebben gebeld. Hij die een groot aquarellist was, een zuivere, soepele, lichtende aquarellist, heeft nu problemen met de ogen, kan de lijnen van zijn omgeving niet meer verwerken, kan de kleuren van zijn verfblokjes niet meer onderscheiden, zijn gang is twijfelachtig, zijn hart verzwakt.
In de andere kamer, mijn dagboek dat open ligt met een knipsel uit El País van sàbado 19 de junio de 2010, omdat ik gisterenavond laat, het ‘Testamento ideológico de un maestro literario’, Saramago herlezen had, vooral dan de zin waarmee hij mij het diepst treft:
Me muero e ¿que pasa despuès? Algunos de nosotros sabemos que no pasa nada y punto. Aqui acabó. Digo que la esencia humana es un intermedio entre la nada y la nada.[1]
Is het nog altijd het standpunt van Jean-Pierre nu zijn ogen meer dan half gesloten blijven op het licht, op de kleur van zijn aquarelblokjes, op de kleur van zijn wereld die hij beter zag dat wie ook van ons? Ik hoop op twijfel, ik hoop op een opening in de diepte. Straks bel ik hem in het grijze wondere licht van een nieuwe dag die ik beleven mag met woorden te tekenen, gedachten uit te strooien over wat er was van de vriendschap tussen ons, de avond dat we samen de zon zagen dalen in de Nijl.
Ik wil hem eraan herinneren en hem zeggen te hopen dat de Grote Eeuwige ons als zijn zonen ontvangen moge en ons versplintere in eonen van licht.
De nacht nog steeds effen nacht over tuin en bomen. Wat en hoeveel je schrijven kunt voor het licht opkomt.
*
PS. Herdacht en herschreven wat was van 29 september 2010. Hij is me op 14 janauari 2015 voorafgegaan, hij, mijn vriend, mijn broeder die hij was. Ik herdenk hem, met warmte in het hart, vandaag 29 april 2017.
[1] Ik sterf en wat gebeurt er erna? Enkelen van ons weten dat er daarna niets is en punt. Hier eindigde het. Ik zeg dat de menselijke essentie een tijd is tussen het niets en het niets.
|