7 augustus 2010: Fernando Pessoa.
Over de grote Fernando Pessoa schrijft Saramago: ‘un hombre que sabía idiomas y hacía versos, een man die talen kende en verzen maakte: ‘hij verdiende zijn brood en wijn, met het aanbrengen van woorden op de plaats van woorden, hij schreef gedichten zoals gedichten gemaakt worden, alsof het voor het eerst was dat gedichten geschreven werden’.
Hij schrijft ook dat Pessoa een fenómeno was, nunca antes visto en Portugal, nooit voorheen gezien in Portugal; dat hij een nog grotere was dan Camões en, als hij zich bekeek in de spiegel, hij dacht dat hij Ricardo Reis was, dat hij Alberto Caeiro was, dat hij Alveiro de Campos was, dat hij Serrando Soarres was en nog enkele namen in meer, om uiteindelijk te besluiten dat het thans tijd werd om Fernando Pessoa te zijn: el ridículo Fernando te zijn en de meest ridicule liefdesbrieven van de wereld te schrijven. Aldus Saramago in een van zijn blogs.
En la flor de l’edad, op 47-jarige ouderdom stierf Pessoa. Van hem is geweten dat zijn laatste woorden waren: ‘dadme mis gafas’, geef me mijn bril.
Volgens Saramago heeft niemand zich ooit de vraag gesteld – wat ik betwijfel – waarom hij zijn bril verlangde. Het was niet om zichzelf te bekijken, er was trouwens, zegt Saramago, geen spiegel in de kamer. En ook, ‘no le dio el tiempo la parca’, de schrikgodin liet hem de tijd niet.
Persoonlijk, maar wie ben ik, wist Pessoa duidelijk wie er aan het sterven was, maar zijn wijze van leven indachtig, waag ik het vooruit te schuiven dat hij, in een laatste helder ogenblik, ons een afdruk van zijn schalksheid heeft willen nalaten door een laatste maal te verrassen en naar zijn bril te vragen. Wat ik echter niet denk is dat hij naar zijn bril vroeg om die mee te nemen in het andere leven en om er als een gebrilde man te verschijnen. Maar je weet maar nooit met hem.
Ik denk ook aan ‘dadme mis gaffas’ alsof, voor een schrijver als Pessoa, voor hem, sterven een doodgewone zaak was.
Maar er is iets dat vooral me bindt aan Pessoa. Ik dronk een koffie in het café waar hij regelmatig kwam en ik zat neer op de stoel, geplaatst ter hoogte van het café, in het midden van de rua Garrett in Lisboa, en dit met zijn boek[1] in de hand, dat nu gesloten voor mij ligt.
*
En hoe leesbaar nog mijn dagboek van die dagen was, ondervond ik, toen ik in dat van 1997, op zoek ging naar wat ik geschreven had over het café van Pessoa en zijn bronzen beeld opgesteld in het midden van de rua Garrett. Het waren maar enkele lijnen, maar hoe moeilijk het was mijn geschrift te lezen. Ik vermoed dan ook sterk dat ik de enige ben die er belang kan bij hebben mijn dagboeken van vroeger te gaan herlezen. Voor anderen kunnen ze slechts een waarde hebben als een document uit de prehistorie. Met dien verstande dat, wat ik er nu nog uit haal, een kans maakt, voor een tijdje nog bewaard te blijven.
[1] Fernando Pessoa : ‘le Livre de l’Intranquilité’, Christian Bourgeois, éditeur 1992, vol II, traduit par Françoise Laye
|