Soms denk ik dat ik er alles aan doe om, nu en dan eens, in de voetsporen te lopen van Spinoza. Maar, zeg me, over wat schrijf je anders dat niet geschreven zou staan in een of ander boek, tijdschrift, dagblad; of dat je vroeg in de morgen, als je je mails opent toegestuurd krijgt uit alle uithoeken van de ruimte. Er is zo veel dat gebeurt, dat je kunt oppikken en door geven, als zijnde ergens gelezen. Dit alles echter voldoet je niet. Je wilt verder.
Als ik zoals nu, terugblik naar wat ik zeven jaar geleden schreef, stel ik vast dat er heel weinig gewijzigd is; dat de ideeën van toen ook deze zijn van nu. Vandaag gebruik ik misschien andere woorden, zijn mijn zinnen anders opgebouwd, maar de inhoud is dezelfde. Weinig werd er aan toegevoegd en weinig er van af genomen. Ik ben dezelfde man, alleen een stuk ouder wat het lichaam, en de pijnen van het lichaam betreft.
Mijn schrijven is een ziekte gebleven, al is het een schrijven in het luchtledige, al is het in de eerste plaats aan mezelf dat ik vertel wat er is van de wereld van de geest, in en rondom mij. Is het mijn kleine voldoening als ik op het punt kom dat ik mijn vijfhonderd woorden er staan en dat het me weinig moeite heeft gekost, terug te gaan naar een vorige periode in mijn leven en een kopie te vinden van wie ik nu ben. Hopelijk, wijzer dan toch maar, in een zekere zin, nog steeds wandelend in een labyrint dat in plaats van zich te openen, zich dichter en dichter toe klapt, zodat ik er niet meer uit geraak.
Wat beoog ik dan? Wat beoogt een beeldhouwer met zijn beeld dat hij tot in het perfecte van het ‘beeld-zijn’ wil afwerken; wat de dichter die struikelt over zijn haiku’s en deze herdenkt, herwerkt, herschrijft, woorden zoekend die de meest passende en de enige zijn; wat de schilder die het meest sprekende blauw, het meest naar zijn gevoelen, begeesterende groen, blijft zoeken: wat beogen die mannen, die vrouwen? En jij: je woorden die je sterk en veelzeggend wilt, welke betekenis geef je eraan eens ze geschreven staan?
Je bent van morgen eens te meer opgestaan vóór het licht, je hebt je binnen in jou genesteld en je hebt je alleenspraak gehouden, om uit te komen waar je zo dikwijls al bent uitgekomen: een massa woorden achter jou gelaten, je spoor dat je trok op deze zoveelste dag van je leven. Je hebt de pijn gevoeld dat je lichaam geworden is, een pijn die zich doortrekt tot in het spoor dat je vanmorgen achterliet en dat je zult voelen tot in je hersenen. Zo gebeurt het nu eenmaal. Vandaag echter is deze meer uitgesproken. Er over schrijven, het vermelden helpt je helemaal niet.
Wie of wat zal me ervan verlossen? Gaan neerliggen, een deken over mij, stoïsch de ogen gesloten, en niet meer bewegen, een ganse dag lang, tot de avond valt, de vleermuizen buiten komen, de uilen, de vossen; liggen blijven en niets meer moeten, en niet meer denken moeten, niet meer schrijven, moeten.
|