7 juni 2010: Het Cosmotheandric Principle.
Ik kan niet meer terug, mijn gissingen hebben zich vastgehecht in mij. Er is een Universum dat ontstaan is uit het Woord, en de materiële vorm is van het Woord; een Universum waarvan het Woord het Ik is, het Ego is, het Zijnde is, het Levende is. En de geest in ons er onomstootbaar deel van is, onomstootbaar deel van het Ego, hoe minimaal ook, van het Universum. Raymondo Panikkar noemde dit paradigma: the cosmostheandric principle[1], Kosmos, God en mens als drie-eenheid.
Je zegt het maar, je schrijft het maar, niet op één plaats, onder ene vorm, maar het zijn gedachten die je bestormen, die je omver stoten, die je opzuigen. Je schrijft het maar opnieuw, voor het open raam gezeten op een morgen bij het stille vallen van de regen in de bomen en op de rozen in de tuin.
Wie zal je volgen als je schrijft dat het Universum het Zijnde is en het Zijnde het Universum waar de totaliteit van jou in verwerkt is, in versmolten zit, van de minimaalste splinter van jou tot de totaliteit van al wat er was voor jij er waart, van al wat je bent, hierin al aanwezig al wat je zijn zult.
Mens, ken je zelf, conoscete a ti mismo, ook omdat je deze zin las bij Saramago. Hij die je doen schrijven heeft, hij die je deed ontwaken uit een soort lethargie, en dit met enkele zinnen van hem over de woorden die hij omhelsde en vooral om wat hij bundelde onder ‘Ateos’.
Het regent maar, de luchten zijn lichtend grijs, zijn gevuld met geest en woorden. En je weet dat je moeilijk loskomen zult van de idee dat Kosmos en wat niet te noemen is en jijzelf, het zichtbare en het onzichtbare is van het AL, dat IS.
[1] Fritjov Capra and David Steindl-Rast, with Thomas Matus: ‘Belonging to the Universe’Penguin Books 1992, pagina 101.
|