Ik was ooit in Normandië, in Beaumont-en–Auge, op la Place de Verdun. Ik stond er voor het standbeeld van Laplace, de grote wiskundige en astronoom 1749-1827. Ik las er, gebeiteld in de sokkel: ‘Il faut élever des monuments aux astronomes, aux artistes, aux poètes qui, détachés de l’utile et de l’immédiat évoquent l’idéal et le charme des choses inconnues.’
Zij, de astronomen, de kunstenaars, de poëten evoceren niet alleen ‘l’idéal et le charme des choses inconnues’, ze zijn de levende werktuigen van de geest, ze zijn de basis van onze beschaving geweest en blijven het.
De astronomen, de fysici, zeker. Vertrekkende van het minimaalste stofdeeltje – misschien een deeltje geest – tot het in het oneindig oneindige uitgestrekt, beademen ze wat van het Universum is; tasten ze naar de oorsprong ervan, begeven ze zich tot ver buiten het zichtbare om zich vandaag te verschansen bijna, in het domein van het metafysische, het domein van het sacrale, waar het nog altijd gissen is, omdat we, als homo sapiens, nog altijd maar tot gissingen in staat zijn.
De kunstenaars, bouwers, schilders, beeldhouwers, componisten hebben ons binnen geleid in de schoonheid der dingen: hebben ons aangetoond welk wonder de zichtbare wereld is, hoe de krachten om ons en in ons doordrongen zijn van een creativiteit die deze van de natuur benaderen wil, kopiëren wil. Zij zijn het die uit het omringende, uit het onmiddellijke, het hart dat er in klopt zijn gaan opzoeken en het hebben bloot gelegd; die kathedralen zijn gaan bouwen, die symfonieën, die cantates zijn gaan componeren, meesterlijke boeken hebben geschreven, doeken hebben geschilderd en beeldhouwwerken gehouwen die ons verbazen, door het vernuft erin, de niet aflatende, obsederende schoonheid erin, de verheffing van het menselijke erin.
En dan de poëten die, bewogen door de geheime krachten van de natuur en de schoonheid van het leven, doorgedrongen zijn tot de vreemde, geborgen roerselen die dit alles heeft los gerukt in hen en dit verwoord hebben op een eigenzinnige en even geheimzinnige wijze, die ons begeestert en verstild achterlaat.
De zin die ik optekende, trof me diep destijds, hij treft me nog dieper vandaag, omdat ik vrees dat dergelijke zinnen, als we kijken naar wie zich kunstenaar noemt, als we kijken naar wat kunst, literatuur, poëzie geworden is, zinnen zijn die niet meer geschreven worden, en indien we verder gaan op de ingeslagen weg, geen kans meer maken ooit nog geschreven te worden. Er zullen zelfs geen standbeelden meer worden opgericht en, uit wat vandaag de lucht wordt in geprezen zal zeker geen beschaving meer ontstaan zoals deze waarin we zijn opgegroeid.
De maatschappij waarin we leven kent vandaag geen verwondering meer, al wat komt, hoe verrassend ook, is normaal geworden, lag en ligt binnen de mogelijkheden, is niet nieuw meer, is maar een uitvloeisel van wat al is. We hebben wat we moeten hebben, wat er nog wordt aan toegevoegd heeft de geur van overbodigheid, biedt zelf geen aanvullend soelaas meer.
(En wat de shortlist van de Fintroprijs aangaat – mijn blog van 9 april - schreef een vriend me, nochtans verwoede boekenworm, zoals hij het zelf zegt, dat hij een poging heeft gedaan om ‘Wil’ van Olyslagers en ‘Smelt’ van Lize Spit te lezen. Hij heeft, voegt hij eraan toe de lectuur opgegeven na enkele tientallen pagina’s. Zijn er nog andere helden die deze boeken hebben gelezen?)
We zijn in onze vernieuwing tot een verzadiging, een stilstand, die eerder een achteruitgang is, gekomen. Echter, misschien is er – onder de radar – wellicht aarzelend eerst, een beweging aan gang, die zich in een allereerste fase uit in de verfijning van het kleine, het utilitaire. Het kan dus dat we aangekomen zijn in een overgangsperiode die de aanloop zou kunnen zijn tot, wat de kunst in het algemeen betreft, een totaal nieuw verschijnsel. Ik denk dan vooral aan wat ik graag vooropstel, dat de evolutie van en in de mens niet door hem veroorzaakt wordt, maar wel door de krachten present in de vortex die de Kosmos is.
De toekomst zal ons vertellen of die, voor het ogenblik weinig begeesterende aanloop wat kunst betreft een hoge klaroenstoot worden zal. We blijven hopen, ondanks het wilde gebeuren dat de wereld is.
|