Als ik de inhoud lees van de boeken die op de shortlist staan van de Fintro Literatuurprijs 2017, dan voel ik me eenzame man, zo eenzaam als de laatste man in het veld. Ik sta er zoals ik met mijn gevoelens en gedachten ben. Ik sta er als een zoutpilaar in de woestijn, oneffen, het licht afstotend. Ik heb niets, maar absoluut niets gemeen met wat in dit land literair geprezen wordt. Ik ben eenzaat en blijf eenzaat zeker in wat ik schrijf want heb ik, in al wat ik las, een filosofische gedachte ontcijferd, heb ik gehoord wie we zijn, wat we hier aanvangen of waarheen we evolueren?
Neen, niets daarvan, het zijn gewone handelingen die leiden tot gewone of liever ongewone gebeurtenissen die worden opgehemeld om boven water te komen. Het geschrevenen troont er hoog geprezen als verlichtende zuilen in een wereld die is of komen kan.
Ik stel er tegenover de wereld waarin ik me begeven wil. Ik voel dat wat ik schrijf, of het niveau dat ik meen te moeten aanhouden, zich diep in de oceaan bevindt op een totaal onbekend eiland, en de stem die opwelt uit mij, is een stem die, zelfs indien ze gehoord zou worden, weggeblazen wordt in de wind der winden.
Ik was te blind om te zien dat ik een randgeval ben en een randgeval blijven zal, ook in mijn blogs, ook in mijn gedichten, ook in alles. De wereld is me vreemd als ik schrijf. Terwijl, in de Fintro boeken, enkel wat de wereld te zeggen heeft, aangesneden wordt - de uitgekozenen staan erin gemetseld - tracht ik, dwaze man die ik ben, boven wat van de wereld is, uit te stijgen. Dit is het enige, maar het is te veel, wat me scheidt van hen.
Dit is geen kritiek, dit is een vaststelling die me de adem afsnoert omdat ik bewust ben van het feit dat ik een totaal verkeerde weg heb ingeslagen, een weg die niet meer bewandeld wordt en wellicht geen kans meer maakt ooit nog bewandeld te worden.
Ik heb gewed op het verkeerde paard, heb de verkeerde nummers ingevuld van mijn lottobiljet, heb blindelings geleefd, gewandeld in het bos van Dante waar hij uit tevoorschijn is gekomen om Vergilius te ontmoeten. En wie heb ik ontmoet? Niemand, nessuno, enkel mezelf en, verstard als ik was, ben ik teruggekeerd naar het donkere bos van waar ik kwam, de plaats waar ik meende me goed te voelen.
Je zult, mijn beste vriend, het over een andere boeg moeten gooien en je weet het maar al te goed, je tijd is beperkt, je bent aangekomen aan de rand van je mogelijkheden, een stap verder en je loopt boven op de snee van die rand, waar je nog een tijdje verder kunt, maar meer dan een tijdje is het niet.
Roekeloos het einde gehaald zal men zeggen over jou, verloren voor de eeuwigheid hier op aarde. Misschien, misschien toch nog gewonnen voor de eeuwigheid als blijvend verweven met de Kosmos, in het ongekende, het bevreemdende van het Zijn.
|