Of, hoe een dag beginnen kan, hoe je van de eerste opening erin, geconfronteerd wordt met de persoon die je was en die zich nu, terug veruitwendigen wil. Ugo loopt in de woning rond als iemand met een gespleten persoonlijkheid: de man van vroeger, geleund over deze die hij normaal is. Een onverwacht morgen-gebeuren dat zwellen blijft en, als hij neerzit is het de nieuwe man die de pen overneemt. Ugo zit er als een toeschouwer bij, hij reageert niet, denkende dat dit het geval moet zijn bij allen die begaan zijn om iets te bedenken, te maken, te schrijven, te componeren; die beelden oproepen uit het ongerijmde, het voorbije, uit het niet meer of het nog niet bestaande.
Het is dus geen vreemde bedoening als hij het zo stelt. Het betekent dat er naast het leven dat hij leidt, er iemand in meer is opgestaan in hem, die vrij zijn weg wil gaan om te doen wat eigenlijk niet hoeft gedaan, maar dan toch een supplement is, een toegift bij het leven om méér te zijn: een iemand die is opgestaan, die in zich de drang draagt om als schrijver te bestaan en als schrijver herkend te worden. Het wordt de voortzetting van een proces van vroeger dat hij maar al te goed kent, waarbij de dubbelganger hem uit het bed jaagt vóór het licht opkomt. Hij wist zelfs niet meer wat het was eens lang in bed te blijven, uit te slapen, vooral nu als het aan het winteren is. Eens wakker, eens zijn uur gekomen wil de andere naar beneden en Ugo kan niet anders dan hem volgen.
Vandaag, heeft alles zich verscherpt, is die foto er aan te pas gekomen en schijnt het hem ineens toe, dat hij ook die dubbelganger is geworden en dat ze beiden, voor het eerst samen op een belangrijk kruispunt zijn aangekomen, waarop vrije teugel moet gelaten aan wat komt en de weg te volgen, zelfs, al loopt deze langs de hagen van een labyrint, zoals hij er ooit een zag in de tuinen van Queluz, waar hij, was uitgeraakt na heel wat gaan en keren.
Hij heeft weliswaar dit kruispunten gevoel, al dikwijls gekend maar vanmorgen tekent het zich heel duidelijk af, is de impact ervan overweldigend. Is er een willen opgestaan dat niet alleen van hem is, van de man op de foto, maar ook, en even krachtig, van de wil die oprijst uit de geest die drijft over de dolmen en menhirs van Stonehenge. Iets dat de rijke gedachtenwereld benadert die hij ontmoette, in het VPRO programma van Wim Kayzer:‘Van de Schoonheid en de Troost’[1]. Hij weet en voelt de kracht te hebben, nu te vertrekken om uit te komen, op een glorieus punt, verder in de tijd. De tijd die van nu af van hem is en lopen zal tot waar hij hoopt ooit aan te komen. Eindelijk, denkt hij, sta ik op het precieze kruispunt dat altijd latent in mij aanwezig is geweest, dat lang is blijven sluimeren onder de as van de haard, en zeker vanaf het ogenblik dat ik deze oude, intieme woning betreden heb. Deze ook heeft een grote impact gehad.
Ik kan van hier uit vertrekken nu, de eerst zin, mijn incipit, staat geacteerd. Schrijven wordt nu een obsessie, lezen wordt bijzaak. En, denkt hij nog, als er momenten zijn dat ik niet schrijf – en gelukkig, die zullen er zijn - zelfs dan zal ik bezig zijn met wat ik in meer zou kunnen schrijven. Het heeft dus van nu af aan geen zin meer, de man die me schijnbaar opjaagt te zien als iemand die vreemd is. Ik moet me vermengen met hem, hem volgen en hem bijstaan, ik draag geen gespletenheid, ik ben Ugo en ik wil me gedragen als dusdanig en zeggen wat er te zeggen is. Vertellen wat mijn leven was tot nu en wat het van nu af wordt. Dit is dan wat vele nachten me hebben opgeleverd, gepuurd in dat ene moment dat de foto onder mijn ogen kwam en aldus, de eerste zin ontstond die ik, wellicht jaren al, aan het zoeken was; een zin die kwam en ging, die zich in mijn slaap versplinterde in sprokkelwoorden en moe gedacht ik nu plots geweten heb hoe het kon, toen ik vroeg in de ochtend mijn mail inkeek.
[1] Zie ‘Het boek van de Schoonheid en de Troost’, VPRO uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen,2000. Eindredactie Gertjan Wallinga
|