Wat me verbaast – zelfs al is er geen enkele verdedigbare reden – is, dat de dagen blijven opschuiven, beginnend bij 1 en eindigend bij 30/31, om daarna terug te vallen op 1 en opnieuw uit te lopen tot 30/31. Voortdurend, zonder ook maar een verzwakking. Elke dag als ik ermee begin, ben ik ermee geconfronteerd, en ook en vooral, hoe vlug het wel gaat: het spanningsveld dat van de tijd is laat me niet los.
Evenmin laat me los, T.S.Eliot en zijn Bundel ‘Four Quartets’. Hij zit diep in mijn kleren, diep vermengd met alle literatuur die ik ooit las, waaruit hij opduikt om me telkens te verrassen:
Old men ought to be explorers / Here and there does not matter / We must be still and still moving / Into another intensity / For a further union, a deeper communion[1]
De bundel, ‘Four Quartets’ dat ik, meer dan een halve eeuw geleden in een Engelse Bookshop op de Adolf Maxlaan in Brussel, uit zijn rek heb genomen op het ogenblik dat iemand zijn arm op mijn arm heeft gelegd, is helemaal losgekomen, de bladen zijn vergeeld, maar de inhoud ervan doorstond ruim de tijd – de eerste druk ervan dateert van 1944; de Faber & Faber uitgave, in mijn bezit, van 1959 – en de auteur blijft me boeien, zijn poëzie is meer dan mijn livre de chevet, ze zit in mij gegroeid.
Een vriend stuurde me onlangs een mail in verband met een van mijn blogs: ‘De kracht van de sterken is dat ze nederig zijn in het denken’. Ik had hem met Eliot kunnen antwoorden:
The only wisdom we can hope to acquire is humility, / humility is endless.
Ik weet dat we allen ‘explorer’ zijn. Dat we allen weten dat wat we vinden of zouden kunnen vinden, hoogstens een vleugje is van wat er te vinden is en dat, wat ik elke dag de wereld in stuur, de spiegel is van wat ik, op het hic et nunc ogenblik van het schrijven zelf, heb gemeend te mogen vooropstellen. Het is een monoloog, een gesprek met mezelf en in alle nederigheid wens ik de inhoud ervan te delen met anderen, die zoals ik, zoekers zijn en wiens bemerkingen of aanvullingen – hoewel dit weinig gebeurt – hoop te kunnen delen. Mijn woorden, een gebed zijnde, wachtende op de echo ervan:
And what you own is what you do not own / And what you do not know is the only thing you know / And where you are is where you are not.
Eliot heeft zonder twijfel de Bagavat Gita gelezen, hij heeft er een deel van zijn wijsheid uit gepuurd. En hij weet dat:
For us there is only the trying, / The rest is not our business.
Ik volg hem op een zeer respectabele afstand en ik ook, ademend onder de tot leven terugkomende bomen, de bomen van mijn hart, de luchten krachtig en helder over het heuvelende land, met de kraaien, de afgedreven meeuwen, de speelsheid van de winden:
I said to my soul, be still, and wait without hope / For hope would be hope for the wrong thing…
[1] ‘Four Quartets’ : East Coker.
|