We zijn al negentig dagen ver in het jaar, waarvan we nog niet weten of het een gezegend jaar zal zijn, want niets wijst er op, integendeel, de derde maand sluit zich op beschouwingen én over het onverdoofd slachten – waarom dan ook niet, voor de voorstanders ervan, het onverdoofd chirurgisch ingrijpen – én over de Brexit. Beschouwingen die lopen, enerzijds over een ‘goddelijk’ aspect van zaken en anderzijds over een ‘Europees’ aspect van zakendoen.
We hebben de keuze, ons bezorgd te maken over de besprekingen hierover of, ons op te stellen buiten de grenzen ervan en te doen alsof het ons helemaal niet aanbelangt. Voor het ene zijn er de wetten die gerespecteerd moeten worden, zelfs als die indruisen tegen de wetten van een God, voor het andere hebben we vertegenwoordigers, zoals Guy Verhofstadt, die er over waken zullen dat alles verloopt naar de bestaande richtlijnen ter zake, tenminste zo die er zijn.
Maar je voelt onmiddellijk waar het schoentje wringen zal: voor de enen kan het niet, dat er ooit getornd zou worden aan de wetten van de goden die hoog tronen boven ‘hun’ onderdanen en van daar uit beslissen over de eetbaarheid van het vlees, want het is duidelijk, voor hun beider God is verdoofd geslacht vlees, oneetbaar; voor de anderen kan het niet dat ook maar één toegeving zou gedaan worden aan de Britten die de Europese Gemeenschap willen verlaten. En dit alles, houd je vast, terwijl de Vlaming in deze dagen volop bezig is met wie de Ronde van Vlaanderen, een hoogdag in de wielerwereld, winnen gaat.
De Brexit zullen we moeiteloos ondergaan; het verdoofd slachten wordt een probleem, want joden en moslims, in dit land, blijven halsstarrig ruziën met de overheid over de wetten, in dit land, aangaande de methode gebruikt bij het slachten.
Er is dus ontegensprekelijk een verschil wat de aard van een volk betreft. Voor ons gelden de wetten gestemd door het volk, voor de anderen, de inwijkelingen, gelden de wetten van hun God, wat uitermate niet alleen storend is, maar ook gevaarlijk, er kan een oorlog over uitbreken, want deze zijn hier zoals blijkt, niet gekomen om zich te mengen met ons, Vlamingen, Belgen, Westerlingen, en zich aan te passen aan onze wetten en geplogenheden, maar zijn hier binnengevallen met wapperend vaandel met hun beider God aan het hoofd; een God totaal verschillend van de God die wij er op nahouden en daarenboven waarvan de impact op de mensen hier, stilaan aan het verdwijnen is.
Zij, de allochtonen - we noemen ze bij hun naam omdat ze zich blijvend willen onderscheiden – veroordelen onze wetten en wensen zich te houden aan de wetten van hun God met zijn tempels, moskeeën en minaretten – doren in onze ogen – die, vinden ze, de wetten van ons overstijgen.
We worden hier aldus voortdurend geconfronteerd met geestelijk gestoorden die nog steeds als na te leven, de geschreven wetten van de zevende eeuw, voor de moslims, en deze van eeuwen ver ervoor, van de joden, aankleven en opleggen.
Welke houding moet het westen, moeten wij aannemen: hen zeggen doe maar, volg maar de wetten van uw God, je zult er wel bij varen, met het gevaar er aan verbonden dat ze later, keer op keer verder gaan en uiteindelijk de toepassing zullen opeisen van de wetten die de sharia voorhoudt – zo ver staan ze al in Groot-Brittannië – om ons, een paar generaties verder, totaal te overspoelen met hun manier van leven en van doen en laten.
Elke zwakheid van het westen, en er zijn al heel wat zwakheden en toegevingen geweest, is een stap in de richting van de wetten van een God die enkel nog bestaat in de hersenmassa van gevaarlijke (heet)hoofden.
We zijn, zelfs indien er velen nog zouden aan twijfelen, verwittigd.
|