Mijn gestamel van gisteren was een onverwacht gebeuren, een plots opkomende neerslachtigheid die me in de touwen duwde waar ik machteloos zitten bleef. Heb ik vandaag terug de teugels in handen en kan ik uitkomen waar ik wens uit te komen?
Ik dacht, ontnuchterd als ik was, aan Epiktetos[1], de stoïcijn die ik vermelde een paar dagen terug. Ik dacht aan wat hij vertelt over Logos of de primaire energie waaruit alles is ontstaan. In feite is hij een voorloper van Spinoza, of eerlijker, Spinoza heeft zich gekanteld in de sporen van wat de stoïcijnen wisten over de verwevenheid van al wat van de kosmos is, de mens inbegrepen.
Epiktetos tastte op zijn manier naar de aard van alles, de zin ervan en, hoe alles tot stand is gekomen. De Logos was voor hem het actieve beginsel in tegenstelling tot het passieve, de materie; de Logos heerste over de materie en alles was door Hem doordrongen en in en met elkaar verweven. Het was een stellingname die weinig afweek van de begrippen die Spinoza en Kant, als voorlopers van de Verlichting, hebben gehanteerd. Er is dus duidelijk, zoals de Ecclesiasticus het wist, niets nieuws onder de zon.
De religie of het binnenbrengen van een antropomorfe God in de context van het bestaan hier op aarde, en al wat hiermede verband houdt, is van een totaal andere aard, die haaks staat op de filosofische gedachte van Epiktetos. De religie is van een ander concept, ontstaan in de gedachten van de mens en niet, zoals in de Oudheid, uit de uitstraling van het Universum. Een vondst van de mens, bekoord door het noodzakelijk bestaan van een humane God die alles in de hand hield maar, zoals bij Epiktetos, bij Spinoza, niet vertrekkende van uit de kosmos en het kosmisch gebeuren. Het ene, de kosmos, het zichtbare zijnde, en het gebeuren, de Logos zijnde, en beide innig met elkaar verweven alsof alles te herleiden was tot het ene, de Logos.
Er is dus al die tijd dat de religie het voor het zeggen had in het westen, een tijd geweest dat we niet de kosmos en al wat er mee verband hield als het centrale punt hebben gezien, maar wel God en het is pas van de Verlichting af dat de aandacht terug is gegaan naar de essentie: het universele, het zichtbare dat is. Een duidelijke twee-eenheid: het ‘Wat Is’ en, het ‘Zijnde’ dat, welke naam men er ook aan geven wil, het Zijnde is en blijft. Het Zijnde dat is.
Het verdwijnen van God uit de maatschappij, uit de mens, betekent niet, of mag niet betekenen dat het Zijnde verdwijnt, al heeft het er alle schijn van, al steekt het materialisme duidelijk de kop op. Hier aan toegeven is een verarming. Zoeken naar de ware betekenis, naar de aard van dat Zijnde is een verrijking, een verheffing van het menselijke, waar we in deze tijden de hoogste nood aan hebben.
[1] Epiktetos (° ongeveer 50 na Chr.): gedachten gesprokkeld door een van zijn leerlingen, vertaald en toegelicht door Hein L. van Dolen en Charles Hupperts, uitgeverij Sun.
|