.../...
‘Goede God, Ugo, sensatie man, je moet er een voordracht over geven, je moet je theorie bekend maken, je moet deze inbrengen in je boek, je moet het doen.’
‘My dear friend, dit zijn vele ‘moeten’, een het is geen theorie van mij en twee, ik wil eerst kijken hoe mijn boek verder evolueert, alvorens te beslissen of ik deze geschiedenis behoud of niet.’
‘Maar als het zonder belang is voor hem – je gaat nu naar Egypte om aan het zwembad te liggen – kan je lezer toch die passage overslaan.’
‘Ja, hij kan, maar het remt en ik heb liever geen remmende zaken in mijn boek, er zijn er al te veel in opgenomen.’
De thee die hij klaar had gezet was hij vergeten en die was koud geworden. ‘Het is tijd voor iets stevigs’ zegde hij en ging naar de keuken om terug te komen met een klein kruikje water en twee glazen, en uit een barkastje haalde hij een fles Glenmorangie, twelve years old.
‘Ik was ooit met Pierre H., een architect, misschien ken je hem, in deze ‘distillery’, gelegen hoog in het noorden op ‘the whisky trail’. We waren er de dag dat we koningin Elisabeth in haar wagen de korte helling zagen afrijden; ze kwam uit de kapel, om voor onze neus de weg op te rijden naar Balmoral Castle. Een tijd erna waren we in de distillery, een prachtig wit gebouw, en dronken we a Glenmorangie with a drop of water en, wist Pierre te vertellen terwijl hij het glas aan de lippen zette: ‘it was a day never to forget: to-day we greeted the queen of England and afterwards we tasted the queen of whisky’s’.
Hij opende de fles en de sterke geur van whisky vulde een ogenblik de kamer. Uitgeschonken in het deemsterend licht, had hij de glans van goud. ‘Het moet met a drop of water’, zegde hij en hij voegde er een weinig water aan toe. Ze stonden recht en brachten het glas op mondhoogte tegen elkaar. Met een lichte beweging van de hand, klonken ze:
‘Op Akhnaton’, zegde Raoul.
‘Op Œdipus’, zegde Ugo.
Ze dronken, de whisky licht bijtend op de tong en als fluweel lang van nasmaak over de ganse mond.
‘Je hebt nu recht op een toemaatje’ sprak Ugo. Hij stond op en opende de zware kersenhouten bollenkast. Hij zocht even en haalde toen een klein roodbruin boekje uit zijn rek, amper een pocket book groot. Hij kwam terug op zijn plaats zitten, bladerde er even in: ‘Kijk dit is wat de arme blinde Tiresias, na lang, heel lang aandringen, aan Œdipus vertelde, ik lees dit uit een Franse vertaling van Gabriel Boissy, visa de censure 1410, van 25 augustus 1941, Robert Laffont, éditeur:
Qu’il est de ses enfants et le père et le frère / De la femme dont il naquit et le fils et l’époux / Et de la même femme tour à tour fécondée, / De son père le meurtrier. / Voilà. Maintenant rentre et médite...
Dit is wat Œdipus te horen kreeg. Maakt het geen verschil als je weten zou dat deze woorden, in plaats van gericht tot een fictieve persoon, gericht werden tot Akhnaton van wie we tal van afbeeldingen bezitten, die deze woorden tot zijn grote verbazing die verdwazing werd moest aanhoren?
De zon brandde een rode gloed tussen de bomen, weerkaatst in hun glazen. Raoul zat er stil en zwijgend bij, in gedachten verzonken. Hij nipte even aan zijn glas: ‘Je bent wel degelijk een vreemde man, Ugo, van af het ogenblik dat ik je voor het eerst ontmoette, je discussieerde toen met Korbee, de consul, over het begrip Tijd, de man heeft er een boek over geschreven, en ik stond er bij, weet je nog, het was in de crypte van de Sint-Pieters abdij, en nu zit je middenin het hart van de Egyptische geschiedenis, Je weet alles, jij.’
‘Je vergist je, mijn beste vriend, ik wist bijvoorbeeld niet dat stenografie onderwezen werd in de vroege middeleeuwen.’
‘Is dit zo?’
‘Ja, ik las er deze morgen iets over op een plaats waar ook Johan Daisne een kleine bibliotheek had staan. En het fenomenale was dat de leraar van toen iets moet mispeuterd hebben want hij werd ter dood veroordeeld en hou je vast, het waren zijn leerlingen die de veroordeling uitvoerden. Ze smeten hun leien naar zijn hoofd en staken spottend hun pennen in hem, hem vragend of de steken wel goed geplaatst waren. Hij werd door de Kerk hiervoor als martelaar aanzien en heilig verklaard. Stel je even voor hoe het er moet aan toe gegaan zijn.’
‘Jij en je boeken, waar houdt het op?
‘Ik heb geen vrouw meer, maar ik heb boeken die vrienden zijn, hen koesteren is heel wat eenvoudiger. Maar, ze zijn ook niet alles, ze zijn ook van een zwijgende eenzaamheid’.
Er was een lange stilte: de whisky en de boeken, het tanend licht, de stilte van de haard.
‘Al wat je leest blijft hier of daar hangen, het vreemde ervan of het essentiële houden we. Wie veel leest, en dat heb ik gedaan mijn leven lang, slorpt veel op en alles komt te gepasten tijde eens terug, en dan wil je het vertellen of het neerschrijven. Het eerste, het vertellen, is het meest voor de hand liggende, het schrijven is niet zo evident.’
‘Wel voor jou, Ugo, jij speelt met de woorden’.
‘Helemaal niet, het is een gevecht dat begint in de morgen en eindigt in de nacht. Rust ken je niet meer. Nog a drop of whisky?
‘Een vingerling dan, maar zonder water’. Raoul dronk in een zwelg zijn glas leeg en stond op om te vertrekken. ‘Ik heb een remedie om je gevecht even te vergeten: Jane en ik nodigen je uit op een lunch, volgende week donderdag, John zal er ook zijn en ook de dochter denk ik, maar dit is nog niet zeker. Past het je en, je hoeft geen boeken of geschriften mee te brengen?’
Ugo keek hem aan: ‘Natuurlijk past het me, het is met groot genoegen dat ik komen zal en ik kijk er nu al naar uit.’
‘Ik bel je nog om zeker te zijn dat je komt.’
‘Hoeft niet, Raoul ik zal er zijn op de middag, zo een uitnodiging vergeet ik niet.’
Ze omhelsden elkaar zoals broeders het doen bij een afscheid. De zon een rode bol, heel laag tussen de bomen, het ovenhuisje licht roze.
|