.../...
‘Het wordt dus een diepgaand boek. Zit er dan geen verhaal in?’
‘Jawel, een verhaal is noodzakelijk, maar is niet mijn hoofddoel. Ik schrijf, om te beginnen over wie ik denk God zou ‘kunnen’ zijn, en er zijn er weinige die hier over schrijven durven, maar ik draag ook in mij de noodzaak, de behoefte tot schrijven. Hoe ik eindigen zal hangt af van de gebeurtenissen. Mijn vrouw was verliefd op Dokter Zhivago, het was het boek dat ze las en herlas, het eindigt met de dood van Zhivago en met de verdwijning van Lara, maar dit was voor haar niet het einde van het boek, ze bleef maar zeggen dat het geen goed einde was dat ze elkaar hadden moeten terugvinden en ik dacht dat ze het boek herlas om misschien te komen tot een einde dat haar beter passen zou. Ze is zich blijven vragen stellen over Lara en haar dochter. En als ik er iets heel bijzonder aan toevoegen mag, enkel de Bijbel is nu een boek dat af is voor mij. Dicht en af. Er is een Russisch-Amerikaanse Jood geweest die van de Bijbel een historisch boek heeft gemaakt en ik heb geleerd ermee te leven, het is ‘het’ boek - ik bedoel het Oude Testament - over de geschiedenis van een volk dat zich uitverkoren waande. Uiteindelijk, als ik kijk naar het aantal Nobelprijswinnaars dat ze hebben gekend, het aantal schrijvers, componisten, solisten, dan heb ik de neiging het te gaan geloven; het is een volk dat gericht is op de geest, ze denken het volk te zijn van de archaïsche God die wij ook gekend hebben ten tijde van kruisvaart, pest en cholera. Dit in totale tegenstelling tot het volk met hun God die hier in het Westen aan het binnensijpelen zijn.
‘Is dit je vrees, is die niet al te voorbarig, denk je niet dat er onder de nieuwkomers, heel wat zijn die zich maar al te graag aanpassen zullen aan onze us et coutumes?’.
‘Er zullen er wellicht velen zijn, maar de harde kern, zij die jaloers zijn op waar we aangekomen zijn - hoewel dit nu ook niet ideaal is - zal je niet breken. En zij zijn het gevaar dat ons bedreigt. Ik heb dus niet de minste zekerheid wat de toekomst van onze beschaving betreft. We zijn, hoorde ik, los van God maar niet van de Islam. Ik vrees dat we riskeren dat de binnen gesijpelden, na een à twee generaties de meerderheid zullen halen in bepaalde delen van het land, in Brussel bijvoorbeeld, ik zeg niet dat het zo zal zijn, maar de mogelijkheid bestaat. En, Jane, dit is dan de aanleiding, de reden van mijn schrijven, de vrees van wat mijn kleinkinderen boven het hoofd hangt. En de Kerk die er geen antwoord op weet, ze ondergaat de instroom en laat begaan onder de mom van de naastenliefde, het teken van haar machteloosheid. Trouwens, de Kerk,’ en hij nam, Le besoin d’écrire van Roger Vrigny in de hand. ‘Hoor wat Vrigny schrijft:
‘La perte de la foi engendre la nostalgie - en enkele lijnen verder - dans la cathédrale où la foule des touristes a remplacé celle des fidèles, la petite flamme s’est éteinte depuis longtemps au-dessus de l’autel. Quel amour viendra la rallumer?’
Hij zweeg en er was een lange stilte. Hij dacht, hoe kan ik dit alles vertellen, ongeschoren en half aangekleed zoals ik hier zit, theorieën als waarheden verspreidend die misschien inbeelding zijn en dan nog aan een vrouw die ik amper ken en van wie ik niet weet waarom ze hier voor mij zit?
Jane voelde dit ook: ‘Wel Ugo, ik hoor dat je nog heel wat te vertellen hebt, ik kwam je enkel maar het Boek van Bergher, over de geheimen van La Chartreuse de Parme brengen. Misschien kun je er in lezen, hoe je je hoofstukken kunt schikken en hoe je de symbolen op de Tarot kaarten kunt verwerken in je teksten en, en ik val hier zo maar binnen en ben blijven zitten bij jou.’ Waar je goed zat, lieve Jane, dacht hij: ‘ ik zal het lezen en zien of er iets in schuilt dat ik zou kunnen gebruiken.’
Ze legde het boek neer voor hem. Hij bladerde er even in en vroeg haar of ze niet geïnteresseerd was om het boek ‘Derborence’ van Charles Ramuz te lezen, het boek waar ze de vorige keer over gesproken hadden. ‘Graag’, zegde ze, ‘heel graag’. Hij haalde het boek uit zijn rek en reikte het haar aan. ‘Het is een uitgave van ‘La Guilde du Livre’ zegde hij, ik was er een hele tijd lid van en heb nog enkele boeken die door hen zijn uitgegeven.’
Ze stond op. ‘Ik laat je over aan je werk, je zult nu misschien nieuwe ideeën hebben opgedaan.’
‘Heb ik’ zegde hij ‘maar wat ik zo-even heb gezegd is misschien een gevaarlijke idee om te verspreiden via een boek, uiteindelijk zijn er vele onbekenden die er over beslissen.’
‘Wat bedoel je met onbekenden?’
‘Onbekenden zijn – hij wist het eigenlijk zelf niet meer - niet voorziene gebeurtenissen, veel is er niet nodig om je, op een bepaald ogenblik, in een bepaalde richting te duwen.’
‘Bijvoorbeeld mijn bezoek?’’
‘Ja’, ‘bijvoorbeeld je bezoek, dat me heel aangenaam was. Maar ik denk er nu aan dat ik je niets heb aangeboden om te drinken.’
‘Je gezelschap, was me ruim voldoende. Dank je, Ugo’, en ze kuste hem op de wang toen ze ging.
Hij volgde haar tot buiten. Hij zag haar wagen staan, een wit ding met rood dak. ‘Mooi wagentje, zegde hij.
‘Klein maar handig, het is een Fiat 500, juist gepast voor hier in het dorp en ook in de stad’.
De zon stond heel laag tussen de bomen, als ze zich bewoog naar de wagen, haar schaduw een lange lijn over de binnenplaats. Hij stak zijn hand op toen ze wegreed. Hij dacht dat de lente niet meer zo ver af was. Maar hij dacht aan heel wat toen hij die avond, tot laat in de nacht de tekst uit zijn dagboek overnam op zijn harde schijf, en ruim aanvulde met haar bezoek.
PS. Robert Vrigny: 'Le besoin d'écrire'. Edition Bernard Grasset, Paris 1990.
|