Zijn voorraad A4 bladen was een lege doos, een pretext om eens naar het dorp te rijden, naar dat winkeltje waar hij die bladen hoopte te vinden. Maar de vriendelijke dame, had die niet, er is hier weinig vraag naar had ze gezegd, ik zal, als u wilt, een bestelling doen, maar dat neemt toch een paar dagen. Het spijt me, had hij geantwoord, maar ik heb die vlugger nodig en hij besloot dan maar door te rijden naar Gent, ook omdat hij er een hele tijd niet meer geweest was, ook omdat hij dacht eens binnen te lopen in de second hand bookshop, ‘De Slegte’.
Hij hield van die stad, Hij kende er nog vrienden en kennissen want hij had er jaren gewoond en wel in het Kuipje, in het hart ervan, en vele straten en plaatsen waren levend in zijn gedachten. Zo, hij voelde zich goed toen hij de snelweg opreed, en na een klein kwartier, zijn wagen, veilig en wel, en gelukkig, parkeren kon dicht bij het Geraard de Duivelsteen. Hij was de Volderstraat in gewandeld naar ‘De Slegte’ toe, het leven in hem bruisend en los van de zorg van het schrijven. Met opgeheven hoofd, als wou hij duidelijk maken dat hij terug was van weg geweest, keek hij naar de mensen die hij kruiste, naar de huizen die hij kende. Hij stopte even bij de merkwaardige – ook wat het gebouw betrof – boekenwinkel op het pleintje waar hij bleef kijken naar de vele kunstboeken in het uitstalraam. En, hij vond het een verrassing, er lag ook een boek van Velikovsky, ‘Ages in Chaos’, een boek dat hij kende, zoals hij ook de blonde dame kende achter de toonbank. Maar hij ging niet binnen, hij ging verder naar De Slegte, waar de boeken hem verwelkomden als hij binnenstapte. Hij had al de tijd, hij kon beginnen in de kelder waar hij onmiddellijk viel op een kleine stapel, sterk afgeprijsde, ‘Ages in Chaos’, aan minder dan de helft van de prijs die hij gelezen had in de etalage van de boekenwinkel. Het bewoog hem, het boek dat hij bezat en gelezen had, daar afgeprijsd te vinden, want hij vond het een zeer interessant werk, met voor hem als hoogtepunt, het wondere relaas van de reis van Hatsjepsoet - volgens de schrijver ‘the queen of Sheba’ - naar het Land Punt, het land van koning Solomon.
Hij liep alle verdiepingen af, hier en daar een boek in de hand nemend, maar voor hij wegging zag hij een klein boekje liggen, een handpalm groot met de naam Proust: ‘Sur la lecture’. Dit kon hij niet laten liggen en hij kocht het.
Het was licht gaan regenen als hij buiten kwam. Het deerde hem niet, niets deerde hem, hij had Proust bij zich. Hij liep straat in, straat uit en stapte in de Donkersteeg de koffiebar die hij kende, binnen. De plaats zat overvol maar een heer aan een tafeltje alleen, deed hem teken dat de plaats tegenover hem vrij was en hij zette zich neer, de heer dankend. De ober bracht hem de koffie die hij besteld had. Hij zette er even zijn lippen aan en wist – hij wist heel wat die dag - dat het een koffie was die uitstak boven alle koffies die hij al gedronken had. Hij vond vooral dat hij er goed zat, ondanks de sigarettenwalm, maar omwille van de sterke geur van koffie die alles overheerste.
Hij nam Proust uit de zak van zijn jas, opende het boekje halfweg en waar hij zat begon hij te lezen: een merkwaardige passage was het waar Proust het heeft over het evangelie van Lucas, wanneer de dubbelpunten ‘gelezen’ worden die de tekst onderbreken. Hij las de ganse paragraaf en stopte, dromend, het boekje sluitend, de vinger tussen de bladen. Toen de heer tegenover hem, plots zegde: ‘Ik houd van mensen die het wagen hier een boek te lezen, maar mag ik weten wat je zo boeit aan dat ‘prutske’ van een boek dat je leest?’
Ugo keek op naar de man voor hem, zag hoe mager en scherp zijn gezicht stond, grijswit bijna tot de lippen toe, half geschoren ook, rechtop zittend, zijn wit kopje in de hand en zijn ander hand op het boek in het bruine inpakpapier van ‘De Slegte’.
‘Een prutske? Helemaal niet, helemaal niet, het is Proust die iets schrijft over ‘la lecture’, over het lezen. Ik vond het bij ‘De Slegte’, een kwartier geleden.’
…/…
|