Er is een wereld van verschil tussen wat van de morgen is en wat van de nacht. De morgen is activiteit, zijn gedachten, de nacht is van wat voorbij is, geleden is, bewoond is geweest. Elke avond ga ik met een boek naar bed, een boek om het boek, want ik lees hoogstens drie lijnen, maar mijn ganse leven is een boek geweest, of het boek is mijn leven geweest.
Denk ik dan, dat al wat ik geschreven heb, voortgekomen is uit de boeken die ik las, dat zij het zijn die ik heb willen navolgen, me inspirerend op de manier van werken van de schrijvers ervan, om dan te komen tot een eigen methode om het te doen en, dan is de morgen goud om het te doen: geen duizend maar vijfhonderd woorden, het liefst vóór het ontbijt om daarna wat mijn blog betreft, de dag vrij te hebben en te schrijven wat ik in meer schrijven wil.
Of ik herlees wat ik vroeger schreef?
Ik zegde het gisteren al, schijnbaar heb ik er geen tijd voor, zijn het nieuwe woorden die ik wil, zijn het nieuwe paden die ik betreden wil als die zich willen openen voor mij. Zo komt het dat ik de ganse dag ben ingesteld op dat nieuwe dat ik verwacht, en dacht ik eraan deze morgen, dat ik me bloot geef in wat ik schrijf, dat mijn lezer weet hoe ik denk en wat ik denk op het meest vruchtbare ogenblik van de dag.
De dingen buiten zijn nog omhuld met nacht terwijl mijn gedachten in volle licht al staan, uitgebazuind in de kamer, om van daar uit, in een fractie van tijd, te vertrekken, dankzij de kundige ontcijfering van de wijze waarop de Kosmos - hij verdient een hoofdletter - zich heeft geconcipieerd en zichzelf heeft gemaakt, naar waar ook, indien nodig.
Noteer dat ik me herhaal, dat mijn woorden duidelijk willen stellen dat er niet noodzakelijk een Maker moet geweest zijn, dat het even goed een autoproductie kan geweest zijn; dat er niet én een Maker én een Kosmos is; maar dat de Kosmos zich zelf heeft in het leven heeft geroepen en tot stand heeft gebracht. Niet dat hij uit het ‘niets’ zou ontstaan zijn maar wel uit een Kosmos in potentie die er altijd moet geweest zijn.
Aldus, en ik weet het maar al te goed, heb ik me eens te meer laten verleiden om te gaan wandelen in een landschap dat zelden bezocht wordt, het ligt of te hoog of te ver afgelegen, opdat we er zelfs aan denken zouden. En, de nivellering naar beneden begint bij hen die lijden aan een NDD syndroom.
Over NDD schrijft Knack (30 november 2016) het volgende:
‘NDD staat voor Nature Deficit Disorder een overkoepelende term die verwijst naar het verdwijnen van natuurervaringen in ons leven. De term, lees ik, dook voor het eerst op in 2005 in het boek Last Child in the Woods van Richard Louv. Volgens de auteur brengen we allemaal, en dan vooral kinderen, steeds meer tijd door binnenshuis. Dat doet ons vervreemden van de natuur en maakt ons mogelijk kwetsbaarder voor negatieve gevoelens. Het is een gevolg van onze huidige levensstijl', zegt Ross Cameron, professor Landschapsmanagement aan de Sheffield University aan de BBC. 'We zijn zo vergroeid met moderne technologieën dat we minder aandacht hebben voor de wereld buiten ons. We leren meer over de natuur door een documentaire van David Attenborough te bekijken dan door zelf een boswandeling te maken.'
Ik had er nog niet aan gedacht, omdat het geen ziekte van mij is, maar NDD maakt deel uit van de aftakeling van de geest die aan gang is en ver dragend is, de term Kosmos/God verder en verder wegschuivend in een tunnel zonder einde.
|