Ben al een paar dagen in andere sferen terecht gekomen, op hol geslagen. Ik ben, zoals Dante, de hemel binnen gedwarreld, niet om te zien wat er te zien is, maar om te vertellen wat er, in het hoogste van het hoogste kan zijn maar niet te zien is. Je vergeeft het me wel, het is wat het is, een vlucht uit het dagelijkse omdat, heel wat dat van de dag is niet verteld hoeft te worden.
Al wou ik wel, al wou ik wel opstaan elke dag in alle simpelheid, danken dat ik er nog ben en de minuten en uren laten voorbij gaan zoals ‘lazy cattle walking through a lansdscape’ zoals in ‘Goodbye Mr Chips’, een boekje dat destijds furore maakte, maar nu verdwenen is met het vee in het landschap. Maar de uren hebben vandaag niet meer de tijd om er te zijn, het zijn vogels die overvliegen, data die verder en verder schuiven en dichter en dichter het uiteindelijke benaderen. Ik ben er voortdurend mee geconfronteerd. Ik begin de maand, denk of ik er in slagen zal elke dag van de nieuwe maand te vullen, om, op het einde gekomen, verbaasd te zijn dat ik er in slaagde. Of, de mogelijkheden van de menselijke geest die oneindig zijn.
Ik weet dat ik me herhaal, ik weet dat mijn onderwerpen gelimiteerd zijn, dat ik het moeilijk heb nieuwe gedachten aan te snijden en dat ik op het punt gekomen ben dat oude gedachten vernieuwd worden aangeboden, hopelijk verfijnd, hopelijk aanleunend dichter bij wat de waarheid genoemd wordt.
Wat ook, ik word meegevoerd in een kolk van gedachten en soms, hoe kan het anders, worden lezers meegevoerd en samen wentelend hoor ik wat ze me toeroepen, sommige over God, sommigen over de Fuga die ik ooit schreef, andere over magnetische velden. Aldus wordt de kolkende massa gedachten breder en breder en zit ik er middenin, vult het mijn dagen en blijft al wat niet kolkende is verzwegen.
Hoe zou ik anders bestaan: dood gebloeid, neergelegen op de sofa in een deken gewikkeld, mijn krachten verdoezelend, opsparend om aldus te vergaan in onledigheid? Terwijl ik nu de krachten van licht en duister tegen elkaar laat botsen om te zien waar ze me voeren zullen op dagen zoals deze dat alles gesloten was, zonder een enkele opening en er toch zoals vele vorige dagen een opening gekomen is, altijd maar schrijvend, en eigenlijk in de hoop dat, eens leeg geschreven, de dood er onmiddellijk op volgen zal.
Ik heb, en dit zeg ik niet graag – het is tot mezelf dat ik spreek – het stadium bereikt dat ik het moeilijk heb een tekst te lezen. De betekenis van het woord, door andere geschreven, dringt niet meer door. Op het gebied van lectuur ben ik een vreemde geworden, herlees nog amper wat ikzelf geschreven heb. Is dit een voorteken, het bewijs dat ik dieper en dieper wegkruip in mijn schelp en wat erger is dat de kolk van mijn gedachten aan het vertragen is, om dan, ja wie weet, stil te vallen en de schelp zich sluiten zal om er nimmer meer uit op te staan.
Vreemde gedachten waar ik mee eindigen wil, mijn schelp, gelukkig, zich openend.
|