Waar ik wandelen ga, de weg bestrooid met eikels en bladeren; eikels, denk ik, die in zich het mirakel dragen van de jonge eik, en de oude eik erover het mirakel van jonge bladeren en nieuwe eikels. De eeuwige stofwisseling in de levende materie, de materie die door de geest in zich of rondom zich, beheerst en gevoed wordt om te weten hoe het verder moet eens herfst en winter voorbij.
Bij Ithzak Bentov, een esoterieker en wetenschapper, in zijn meer dan eigenaardig boek, zijn ‘Stalking the wild Pendulum’[1] dat ik nog maar eens ga raadplegen, lees ik over het atoom dat:
Even the most solid matter, the one that imparts most of the mass to it - the nucleus of the atom, which at first appeared as a solid grain of matter – upon a better look dissolved into a vortex of pulsating fields.
Rijst dan de vraag: de eikel, zijnde in essentie a vortex of pulsating fields, wie of wat beslist er over het ogenblik van de big bang in de eikel als deze kiemen gaat, is dit ogenblik dan al in potentie aanwezig in deze werveling van pulserende velden? En, was het Universum, met inbegrip van al zijn evolutie-eigenschappen van zijn begin af, vóór het ogenblik van de Big Bang, dan ook a vortex of pulsating fields?
En een andere vraag: wie of wat is het die de kiemkracht van de eikel in beweging brengt – die het ogenblik van zijn big bang veroorzaakt - wie of wat komt er tussen in deze vortex opdat uit de eikel een nieuwe eik zou ontstaan en groeien zou?
Het wordt me meer en meer duidelijk dat, willen we de God gaan zoeken, willen we de idee God begrijpen – als Hij ooit zou te begrijpen zijn - we de structuur en de wetten van het Universum moeten begrijpen. En het is niet de Bijbel die ons dit leren zal, wel de wetenschap die zoekt en blijft zoeken naar het secreet dat zich halsstarrig blijft verbergen, en enkel via gissingen te benaderen valt.
Wellicht staan we nog te laag op de ladder van het mens-zijn, moeten we generatie na generatie hoger gaan klimmen om eindelijk, de top bereikt, weten zullen wat we weten moeten om een leven te leiden in overeenstemming met wat zich aan de mens, via de wetenschap, heeft gereveleerd.
Hoe zullen de komende geslachten denken over ons, arme onwetende zondaars, zal het niet zijn zoals wij nu denken over de mens van het jaar duizend, met hun God als een antropomorfe God, een God die nood had aan woorden, die dacht en strafte, liefhad en beloonde. Wagen we, nu al voorop te stellen dat Hij voor ons ook a vortex of pulsating fields is, voorop te stellen dat Hij deze vortex IS?
Vertrekkende, op deze laatste dag van november, van de eikel op de grond en de woorden van Bentov, waar kan mijn redenering fout lopen?
Jij die me lezen zult, zeg het me!
[1] Itzhak Bentov: Stalking the wild Pendulum (On the Mechanics of Consciousness) Fontana/Collins 1979.
|