|
Het komt totaal onverwacht - de aarde wentelend - je verwacht het nimmer wat is voor een ogenblik nog: de zon vuurrood op de horizont en je binnen kijkt in het weinige dat je nog bent. Je verwacht het niet.
En waarom? Eigenlijk ben je niet veel meer dan het weinige licht dat er nog hangt een bedauwd spinnenweb gelijk. Of, het samen gaan: het stilaan doven van het leven en het plotse van het licht. Je weet het aan je hartslag die vertraagt, soms niet gepast gemeten, dat je op de drempel staat, misschien sta je zelfs al verder. Hoor je dicht bij jou, van de uil de roep en tweemaal een hond die blaft en zie je, in het zuiden, tussen de griezeltakken de eerste schittering, het kan enkel Venus zijn en als je nog even wacht, het sterrenbeeld van Orion, wijzend naar Sirius zoals sinds eeruwen.
En jij die daar staat, op de rand van de nacht, wie ben je? En waar ga je nog heen, oude, kleine man eens de nacht je omknelt?
Je hebt de bomen nog, hoe ze bewegen, zwart getekend, je hebt ze je leven lang gehoord, je las het eeuwig ruisen dat hun woorden waren, ze zullen er nog lang blijven, ze zullen verder ruisen als jij er niet meer zal zijn. Ze zullen vertellen over jou aan hen die na jou er komen zullen, en hoe je er waart; het weinige dat nog resten zal van jou. Ook het gras zal nog weten dat je er waart, de struiken, misschien een beeld van jou dat overbleef, neergezet op het water. Dit zal wel alles zijn, of je er nog bent of niet, dit zal wel alles zijn, ook, meer is er niet nodig. Wat vertelling nog, wat afgebroken gedachten, en jij misschien, zwevend, versplinterd in het blauwe van de luchten of geborgen in de bladeren als het weer lente is.
Zo, eens opgelost, wie ben je nog, waar is de echo nog van je klaroengeschal telkens in de morgen?
Veel tijd heb je niet meer om hier te zijn en te vertellen wie je waart, wat gerimpel nog, en nu de kilte van de nacht die je verjagen zal, je lichaam is er niet meer tegen bestand, de tijd komt die alles effenen zal.
Heb je nog noden, zeg ze dan, schrijf ze op in hoofdletters om beter op te vallen, om duidelijk vast te leggen dat je hier waart, toen de uil je riep, de bomen spraken en de wind er zong, maar niet gebleven bent omdat je tijd gekomen was. Je wist het gisteren niet, je hoefde het niet te weten, omdat het voldoende is het vandaag te weten voor wat voor morgen is, alsof het gemakkelijk is hier weg te gaan, alle plaatsen leeg van jou.
Hoe voelt het nu het hier geschreven staat, je geen afscheid hebt genomen, geen vaarwel hebt gezegd, alleen wat gewrongen woorden neergezet, precies zoals het gebeuren moet.
Je stond hier een tijdje al. Als je opkijkt, Venus is verschoven, de sterren staan er wild, te talrijk, te overmoedig om ze te tellen, toch hoop je hier morgen weer te keren, je hoopt zoveel, zo buitenmatig veel.
Maar hoeft het nog?
|