|
Je moet buiten zijn, in de wijd open luchten, om te kennen wat van de aarde is en hoe de kracht is van het licht en je moet, én van de aarde zijn én van het licht, om de kleine, veelzeggende geluiden te horen van wind en vogels, van het gefluister van de struiken, van de stilte in het wiegen van de bomen over jou.
Binnen ben je, van wat dit alles betreft, afgesloten, ben je een blok van zout, ongeroerd door wat van het echte is, ben je enkel de woorden die je voor je uit, neerzet op het blad.
Je schreef dit deze morgen aan de vijver, je waart er vroeger dan gewoonlijk. Het was de dag om te schrijven wat je schreef, ware je er niet geweest, je had andere dingen geschreven, je had gezocht naar andere wijsheden, had andere trillingen van leven omgezet, maar zou niet geschreven hebben over de weerspiegeling van de massa trillend licht achter dunne wolken; wolken die zelfs even openschoven tot een brede gulle band licht en, een niet te ontcijferen gevoel je overmeesterde, vloeiend, alsof er in jou en omheen jou nog een restje van de zomer was, alsof er nog iets groots te verwachten was.
Je kent, zo voel je het ineens, het geluk te zijn waar je bent, en hoe meer je er aan denkt, hoe meer je er over schrijft, je des te intenser weet hoe kleverig de lucht aanvoelt, hoe ruimer het wordt er te zijn, vol van de volheid van het zijn.
Je bent bestoven, én met wat nog aan leven is in de bomen die de laatste sappen halen uit hun bladeren alvorens deze te laten gaan naar hun verpulvering in gras en water, én met het licht dat wemelt in vele tinten. Dit alles is de zin van de woorden die je schrijft. Woorden die nu meer leven zijn, meer met inhoud geladen, woorden die reiken tot waar ze willen zijn, tot in de wortels van het bestaan, waarin je neergezeten bent, uitgelaten, zoals iemand die een meesterwerk aan het maken is en weet – terwijl zijn hand graveert in goud en zilver – hoe de vijver is in zijn weerkaatsing van licht.
Je hebt hier zo dikwijls al gezeten met de vinger tussen de bladen van een boek, uitkijkend naar wat het was om hier te zijn. Eigenlijk niet zo heel veel, wat leven bijeengebracht, wat losse woorden gesproken, wel gedacht hoe goed het was er te zijn en er te zwijgen, te wachten op wat plots gebeuren kon, en niet gebeurde, hoewel het in de lucht al hing.
Je schreef er ooit dat geen sprietje gras, geen takje van de hazelaar, geen varkensbes, geen stengel riet, iets te vrezen hadden van jou, dat je er waart zoals zij er waren, alleen om er te zijn, om enkel, zoals zij, plant te zijn, klimop en hazelaar en wilg en populier en vloeiend water in de beek. Zo ook van de dag dat je er niet meer komen zult, de dingen geladen met je blik van vroeger, het gras, de struiken, de kraaien krijsend in de bomen, de eksters.
Ik zal, dacht je toen het middag werd, hier weggaan met de woorden die ik schreef; ik zal deze uitdragen om te vertellen hoe ik er was, en hoe het was om er te zijn. Ik heb dit vroeger nog gedaan en hoop het morgen te herhalen, in een andere omgeving.
|