Ik schuif op in de tijd. Ik dring dieper en dieper het bos dagen 2016 binnen. Een rij bomen scheiden me nog van de rand ervan. Sinds ik deze blogs schrijf heb ik duidelijker dan vroeger het gevoel van de snelheid waarmee het jaar vordert. Daarenboven ben ik altijd dagen verder dan ik leef, want ik heb nog maar pas een blog geschreven voor de dag die komt, of ik moet al vooruit denken aan deze van de dag erna. Dit is het ritme van de tijd in mijn geest. Ware het niet dat het telkens een uitdaging is, het ware zelfs eentonig geworden.
Maar, het stoort me niet, ik zou het niet meer anders wensen. Het laat toe me elke dag eens dooreen te schudden om te zien wat er gaat te voorschijn komen, een witte duif of een konijn, of een herhaling van wat al was.
En wat ik schrijf wordt opgevolgd, krijgt reacties mee en deze helpen me verder op mijn tocht, even schrijflustig, omdat het ligt in die aard van mij. Hoewel het beschikbaar landschap steeds maar enger wordt, want het bos is een woud geworden waar de bomen dicht op elkaar zijn gaan staan.
Een feit staat vast,ik bereikte 20 november van het jaar 2016, en de vraag die zich onvermijdelijk stellen zal – die we ons trouwens allen moeten stellen - is het de laatste ‘20 november’ of krijg ik er nog een toegespeeld? Wellicht heb ik vorig jaar, op een bepaald tijdstip in mijn leven, me dezelfde vraag gesteld en heb ik, met succes, de datum van toen opnieuw gehaald. Conclusie, het kan dat het me nog eens lukt, het kan, het kan ook niet. En in feite is het geen zorg, ik weet dat ik aan het wandelen ben op het scherp van de snee en ik voel me er niet minder goed bij.
Wel dacht ik aan de vijver, die me missen zal als ik er niet meer zal zijn. Dus was ik er deze morgen om hem te groeten. Ik was er met lange schaduwen in de vroege zon en lichtfestijnen op het water van al wat er te bekijken was. Ik was er niet alleen, ik was er met de velen die me lezen zullen; ik sprak met hen over al wat is, over wat we zien en weten, en over wat we niet kunnen weten of niet kunnen zien. Ik zegde hen dat ik geen tijd genoeg meer heb om een boek te schrijven dat zich afspeelt over jaren, nog wat maanden misschien; dat ik dus het hoogstens spreiden kan van late herfst tot vroege lente, en dat op die tijd alles gezegd moet worden wat er door mij te zeggen valt over de kleine, weinig betekenende gemeenschap waartoe ik behoor, verloren in de massa waartoe ik behoor. Als ik het doe, en ik zal het doen, dan moet het, niet horizontaal, niet uitgerokken in de breedte en in de tijd, maar verticaal, in de hoogte, waar niemand me verwacht.
En dan, mijn beste vriend, wie zal me er ontmoeten om me te oordelen en wat zal het boek betekenen in de massa boeken die zich stapelen op de markt?
|