Wat doet een schilder, een beeldhouwer met zijn werken die zich opstapelen in zijn huis en atelier. Velen komen er naar kijken, weinig zijn zij die vertrekken met een werk. Dit belet echter niet, dat de kunstenaar verder gaat met het maken van nieuwe, betere, sterkere werken, want eens het creatieve in hem ontwaakt is stopt het niet meer, loopt het verder als een vuur dat niet geblust kan worden, het wordt zijn adem, het is zijn leven.
Het resultaat van dit creatief zijn is er, en nu wat, hoe gaat hij er mee om? je bent er elke dag mee geconfronteerd. Je vraagt je af of het goed is, of het waardevol is, je twijfelt vandaag maar morgen zie je dat het groot is, enig is en je kijkt er naar met vreugde in jou. Het is een deel van je lichaam, van je geest, iets dat uit jou is opgestaan, meer dan een kind van jou omdat je het zelf heb moeten, niet alleen concipiëren, maar maken met je handen. Het is iets dat jij hebt toegevoegd aan wat al bestond en dat zonder jou er niet zou geweest zijn.
Je weet dat het geen bloem is, geen plant, geen boom, geen vrucht of geen zaad, maar je weet dat het werk leeft, het leeft in jou als je er naar kijkt, het leven erin, komt uit jou, ben jij zelf. Het staat er of hangt er, het kijkt je aan met dankbaarheid, fier er te zijn, wat het ook moge zijn dat je maakte of wat het betekenen kan, het is. Het is er, waar jij ook bent, en jij bent er waar ook het aanwezig is. Het is meer dan een foto van jou, het is je eigenheid, je ganse persoon, of je er nu nog bent of niet, het is onweerlegbaar jij en niets of niemand anders. Het is niet meer iets door jou gemaakt, maar het is de uiting van wie je bent, het spiegelbeeld van wat je waart toen je het maakte.
De eeuwigheid die van de kunst is, is de eeuwigheid van de kunstenaar. Hij blijft leven in zijn werken, zijn hand, zijn geest, zijn elektronen zijn blijven kleven aan het beeld, het schilderij, zijn het lichtend element van wie hij was en hoe hij werkte met het zweet op de rug om toch maar die ene golf of kronkel in het beeld, die ene fijne, witte noodzakelijke lijn op het doek aan te brengen, precies op de plaats waar het hoorde, het handteken van de geest dat het werk onsterfelijk maakt.
Ik heb grote bewondering voor de kathedraalbouwers, voor de architect die de plannen tekende voor de steenhouwer, die steen na steen beitelde, elke steen een kunstwerk op zijn eigen, om dan deel te zijn van een wonderbaar iets, een kathedraal. Het werk van een gemeenschap van kunstenaars van wie hoogstens de naam van de architect is gekend, deze van de steenhouwers, hoogstens een teken dragen, en enkel met dit teken, dat naamloos is vandaag, zijn gekend.
Denken we aan hen, steenhouwers, beeldhouwers, meesterbouwers, architecten, als we de kathedraal betreden, deze van Durham, Chartres, Köln? Ik denk het wel, ze worden niet vergeten, overweldigd als we zijn door het enorme kunstwerk dat de kathedraal - en dan vooral de eerste gotische onder hen - is.
|