In mijn voorbije dagboeken kan ik de boeken herontdekken die ik las dag na dag, ook hoe ik die las en wat ik er uit haalde, eventueel voor later. Wat ik er in optekende waren dus maar, zoals dit nog altijd het geval is, bedenkingen die twintig à dertig minuten van mijn dag uitmaakten. Ik stel me nu de vraag wat ik wel deed, de uren nadat ik mijn bedenkingen had geschreven? Wellicht niet veel, schijnbaar niet belangrijk genoeg om er aandacht aan te schenken. Het is echter een verkeerde vraag. Ik deed in de dag wat ik doen moest, ik was druk bezig met mijn werk in de bank en met de ontmoetingen en gebeurtenissen na de bank, tot het moment kwam dat ik in alle rust neerzat voor mijn dagboek en begon te schrijven wat me op dat precieze ogenblik te binnen viel. Het is altijd zo geweest en het zal altijd zo blijven. Het moment dat je je opent op jezelf, en dit is het.
Op het einde van vorig jaar heb ik een poging gedaan om me te openen op de perspoon die ik had kunnen zijn, te openen op het leven dat ik had kunnen hebben en dit in de omstandigheden die ik dacht dat die persoon ontmoeten kon, beleven kon, erop reageren kon.
Zelfs bewerkte ik mijn jeugdherinneringen om die binnen te schuiven in het leven van de persoon die ik uitdacht. Alles was fictie, behoudens enkele feiten die zich reëel hadden voorgedaan en die ik verwerkte als deel van die persoon.
Het was een boeiende periode geweest. Ik voelde me als een echte schrijver, die geïnspireerd door het leven dat hij had gekend en de boeken die hij gelezen had, uit zijn dagen stapte om binnen te treden in de gedachten en handelingen van een ander, die hij wel was, maar dan toch ook niet. En ik slaagde erin mijn duizend woorden per etmaal te schrijven. Om na drie à vier maanden de honderdduizend woorden te bereiken die ik voldoende achtte. Het was dus, in woorden uitgerekend, een zeer vruchtbare periode geweest.
Het manuscript was er eerst in een min of meer brute staat; vrienden, hebben het gelezen, hebben me gewezen op bepaalde fouten erin, zo literair als taalkundig. De verbeteringen werden aangebracht en nu bestaat het manuscript enkel nog op mijn harde schijf en wacht ik af.
En blijf ik wachten omdat ik niet goed weet wat er mee aan te vangen, Wel werd me gesuggereerd het te verspreiden in een e-bok-vorm, maar ik aarzel, ik wens mijn tekst uitgegeven te zien op een waardige wijze, gedrukt op degelijk papier en met een sprekende lay-out.
Maar, uiteindelijk, alles wel overwogen, wat heeft het opgebracht? Niet veel meer dan een manuscript van ongeveer driehonderd pagina’s dat daar nu ligt, wachtend om toch nog eens door mij, voor de zoveelste maal te worden herzien, waar ik echter, voor het ogenblik, de moed niet toe heb.
|