Fris en helder de klokken in de morgen, ze roepen ons om in rijen naar de kerk te komen, echter zijn het nu geen rijen meer die gaan - zijn er geen missalen meer - weinig of geen gebeden meer. We hebben genoeg aan ons eigen persoon, wij zijn zelf de god nu die aanbeden wordt.
Hij dacht eraan die morgen zoals hij aan vele dingen dacht, zoals hij plots op de idee gekomen was dat het tekenen in grotten, het krassen in de rotsen, op de vele plaatsen die ver uit elkaar liggen, wellicht ontstaan zal zijn op een zelfde - op enkele eeuwen na - fase in de tijd; zijnde, en het is dit dat hij wil benadrukken, een gevolg van het evolutief karakter in de kosmos, dat onze verre voorouder op de baan, in de richting van de homo sapiens, heeft gezet. Het teken van de drang om creatief te zijn dat zich verspreid heeft als een lopend vuur en eens daar, absoluut niet meer te stoppen was.
De kunst, of wat vandaag als kunst aanzien wordt, is er geen voorbeeld van. Ditmaal is het geen verder lopend vuur, is het een nieuw vuur dat werd aangestoken en onvermijdelijk dood lopen zal want de vernieuwing die aldus ontstond is een achteruitgang van de factor geest, instead of een voortgaan op het elan dat ontstond in de grotten van Lascaux en andere.
Dit is wat geschreven werd nadat de klokken ons hebben op geroepen tot het gebed. Het is geen geschreeuw van niet te vatten verzen, het zijn de zuivere, heldere, echoënde klanken van de klokken die me vertellen over de waarden van wat is achter de dingen. En het is precies dit specifieke dat de echte kunst, dat de poëzie in de kunst, voortkomende uit de grot- en rotstekeningen, uit de dolmen en menhirs, beogen. Er kan geen kunstvorm zijn, waardig aldus genoemd te worden, die zich niet situeren zou op de baan neer gezet door onze voorouder van Lascaux en andere evenwaardige en even betekeningsvolle plaatsen.
Deze vorm van de kunst heeft niets te maken met een pot mosselen of een hoop bladeren, of een lucifersdoosje op een blad gekleefd, dit zijn alle tekenen aan de wand die wijzen op een verbastering, een totale vervreemding van wat was. Dit ligt absoluut niet meer in de lijn van wat er eerst was. Dit is, om deze reden, een foutieve vooruitgang.
Een vriend stuurde me nog niet zo lang geleden een foto van een stuk pinnendraad, waaraan enkele paardenharen waren blijven hangen, een kunstwerk. De poëtische kracht die er van uitging vond ik magistraal. De foto sprak me over mijn jeugd, over paarden in de weide, over bloemen in de weide met bijen en vlinders, over zomer en herfst en, over de stilte van het rijke, geurende land.
Daartegenover, vele werken van nu, zeggen me totaal niets, vertellen me alleen dat ze niet liggen op de baan die ik hier hoger heb geschetst, dat ze het bestaande schijnen, om niet te zeggen, willen ‘verwensen’, omdat ze, en dit zal wel de voornaamste reden zijn, niet wensen dat de mens hoger en hoger stijgt in het ‘sapiens-zijn’, wat voor hen, zo zie ik het toch, neigen zou naar een vorm van elitarisme.
Kijk, lezer van mijn blogs en dus mijn vriend, vergeef het me, dit is wat ik deze morgen heb geschreven na het horen van de dorpsklokken die me opriepen tot het gebed. Dit is dan mijn gebed vandaag 15 augustus.
|