In zijn ‘Putje van Milete’[1] vergast Stefan Hertmans ons met de beginregel van een gedicht van D.H.Lawrence:
‘Not every man has gentians in his house’.
Ik heb met dank en erkentelijkheid deze zin over genomen en doorgeschoven naar de dag toen ik, voor de zoveelste maal, na een lange moeilijke tocht, boven kwam op de Lona-alp[2], en ik links van me tussen de rotsen en verder, over de alp naar de Lona-pas toe, de gentiaan zag bloeien tussen edelweiss en génépi, tussen arnica, soldanelle en lys martagon. En het sneeuwen ging al was het pas begin augustus. Momenten in mijn leven die zich hebben vastgehaakt, die me bijblijven zullen tot de laatste ogenblikken van mijn bestaan: de blauwe gentiaan, in volle zomer bedekt met vlokjes sneeuw:
Niet elk van ons heeft gentiaan zien bloeien op de Lona-alp, toen het sneeuwde en het pas augustus was. En wij, zo jong nog, de dood ons onbekend, al sneeuwde het op gentiaan en edelweiss en met sneeuw bestoven, hen ingegeven toch hoe het bevruchten moet.
Al denken we te weten wat er is van bloem die zaad zal worden en zaad tot bloem terug, of al wat van beide in elkaar verweven ligt en zelfs geen overgang, wondere constellatie van wat tijd gebonden is, al sneeuwde het en het pas augustus was.
Al keren we er niet meer, we waren er, en miraculeus ook op ons de vlokken neergekomen, en wij bevrucht met woorden, opgetekend hier om er te zijn om er te blijven, wij, verholen denkend aan het andere leven dat ons wacht, hoe later toch hoe des te beter.
Niet elk van ons heeft in gedachten zelfs, zien bloeien gentiaan toen het sneeuwde in augustus op de Lona-alp.
[1] Stefan Hertmans: ‘Het putje van Milete’, essays, Meulenhoff, Amsterdan, 1947. [2] Lona-alp, gelegen boven Grimentz in de Valais, op het bergpad naar de Pas de Lona en les Becs de Bosson.
|