Je loopt elke dag het risico niet tijdig klaar te komen, zeker als je tot de morgen wacht, want er zijn van die vluggerds, die ontbijten met je blog op de schoot, wat betekent dat je er niet vroeg genoeg kunt aan beginnen, liefst nog vóór dag en dauw en vóór de merel of, wat altijd zou moeten, de avond er voor.
Ook weet je voldoende dat er voor jou geen feestdagen zijn, geen snipperdagen of hoe die ook moge genoemd worden. Je staat op de bres bij weer en wind, bij laagtij en bij hoogtij, je staat er als man, niet als vogelverschrikker, maar klaar afgelijnd en krachtig, want je woord is je wapen en je wapen is je geest.
Je staat er als een vrij man die je denkt te zijn, mondig soms, maar ook soms, tastend naar de juiste reactie als je, zoals het soms gebeurt, voor het slapen gaan een gedicht te lezen krijgt, neergezet op een foto, waarvan de eerste regels je verrassen door hun sterk persoonlijke touch:
‘Bomen scheefgezakt / het licht trekt aan de bloesems / …’
en meer hoeft het niet,
‘tenzij je frêle kleurenpluche zijn’.
En je dit heerlijk vindt, stoer en ongebreideld in zijn woordkeuze, al weet je niet waarom, maar daar gaat het om in poëzie: verrassing is het woord dat ons helpen kan en Edgar Allan Poe wist dit, maar aan ieder van ons is het niet gegeven, aan mij toch niet.
In het gedicht, van de volmondige dorpsdichter van Lierde, heb je, je handen vol met meerlingen en vroedvrouwen, zodat je denken gaat aan geboortes, als de kerselaar, centraal in het gedicht, in bloesem staat.
Ooit was mijn witte wagen geparkeerd onder een rij roze kerselaars, een hevige regenvlaag en mijn wagen met roze bloesems bedekt. Ik ermee de stad in reed en onthaald op handgeklap, al had ik er geen verdienste aan. Of, gelezen van een Japanse dichter, in slaap gevallen, voor het open raam, en toen hij ontwaakte, hij en zijn gedicht bedekt met frêle bloesem blaadjes. Of, uit mijn verre jeugd – en mijn vriend de dichter heeft er ook aan gedacht – hoe bloesems werden uitgestrooid op straat, als de Heer onder baldakijn, in processie rond gedragen werd, zegenend de mensen en zegenend de bloesembomen.
Zo, al wat een gedicht je zeggen kan, en veel meer nog, dat je pas later weten zult, telkens wel iets meer bij het herlezen, wat de kracht ervan is. En hoe vergankelijkheid wordt doorbroken en de eeuwigheid wordt geraakt, hoe het gedicht nog lang leven zal.
Zo ben ik vandaag uit een gang van mijn labyrint gekomen op een foto met een gedicht er op neer gezet. Beide intrigerend, even subtiel en o zo teer gekozen. Beide even noodzakelijk om ten volle foto en gedicht te zijn, je meegevoerd, momenten lang echoënd tot diep in jou, meegenomen om nog lang gedicht te zijn.
|