Elke morgen loop ik verloren in een labyrint van woorden en gedachten. Ik kan er maar uit weg door de gang te nemen die zich aanbiedt, hopende dat het de goede is die me een pak woorden verder veilig zal afzetten.
Ooit waren we, zonder al te veel na te denken, een labyrint binnen gegaan, het was in het park van het zomerpaleis van de Portugese koningen in Queluz. Na enkele gangen te hebben doorlopen, vonden we niet meer de weg terug. Telkens kwamen we uit op een hoge haag of op een tweesprong. We waagden het niet twee groepen te vormen om, de ene het links te proberen, de andere rechts, want – een gsm was er toen nog niet - hoe vonden we elkaar terug. Minuten lang hebben we samen gezocht tot we uiteindelijk een uitgang vonden - natuurlijk, anders liepen we er nog - maar het was een les geweest, mijd je van labyrinten in Portugal.
Maar mijn morgenlabyrint, hoewel niet stresserend hield me bezig vandaag. Ik vond geen uitweg, het was het gevolg van een drukke dag, de tuinier die kwam en je hebt getracht hem wat te helpen. En nu (dit was gisterenavond), de dag is voorbij, en in gedachten ben je nog altijd aan het ronddolen in je morgenlabyrint van woorden en gedachten.
Dit is dan uitgerekend het dubbele leven dat je leidt, een waarin je betrokken bent bij het dagelijkse gebeuren en een gewijd aan het woord, dat voor jou ontegensprekelijk het belangrijkste is, maar ook het minst voor de hand liggende. Het vereist een voortdurend alert zijn, niets mag je ontgaan, maar vandaag bleef je rondlopen in de gangen van je labyrint.
Dan maar naar Queluz terug. Je was er als een gelukkig man, juist jong genoeg nog. Maar als je er vandaag aan terug denkt was je er niet voldoende intens, want wat voorbij is, is voorbij, je hebt je tijd gehad, je hebt nu de leeftijd om hier te blijven zolang je hier nog blijven moogt.
Hoe was je in Queluz, wat zag je er, dat er niet meer was, wat hoorde je er dat er ook niet meer te horen was? En toch, je waart getuige van al wat je je inbeeldde dat er in het verleden kon geweest zijn: de wandelingen in het park, het geruis van rokken en de stemmen, de roep van spelende kinderen, de muziek bij de bal-evenementen in de spiegelzaal, en als de deur van de balzaal openging, de muziek die naar buitensprong, onder de bomen waar je stond, in je dromen.
Je zult dit allemaal wel neergeschreven hebben, zoals je over zovele zaken die er waren zonder er te zijn, geschreven hebt. Wat rest er nog dat je behouden wilt? Niet zo heel veel, een gedicht misschien, als er een was, maar er keren zal je niet. Al wou je wel.
|