Het is een feit, een belangrijk deel van de dag wordt ingenomen door mijn blog. Ik heb het al eens gezegd, hier of elders, maar het is mijn brevier die ik niet alleen te lezen heb maar eerst te schrijven. Pas dan kan ik eraan denken mijn dag, op een voor mij normale wijze, verder door te brengen. Krijg ik dan reacties op wat ik schreef, duidelijk afgelijnd of in twijfelachtige termen gesteld, dan houden deze me bezig want ze vragen om een wederwoord.
Wat ik vooraf wou stellen is dat ik onder de gelovigen heel wat vrienden tel die ik zo maar niet wens te kwetsen met mijn woorden, of in de hoek te duwen. Integendeel, ik geloof dat hun leven heel wat moeilijker is dan dit van iemand als ik die schrijven en zeggen kan wat hij wenst en hoe hij het wenst en vooral, die niet elke dag in de verdediging wordt geduwd. Ik denk dan vooral aan de leiders van de Kerk die hun kerken zien leeglopen en dit sinds jaren al en die, geconfronteerd met deze leegloop ook de druk van een barbaars iets als de islam voelen naderen.
Ik denk aan vrienden, jonge mensen nog, wier leven gezegend werd door hun geloof in Jezus Christus en hun hart gericht om hem na te volgen en die, op ogenblikken van twijfel – God zit achter een glazen wand en deze wand is bedampt langs de kant van God – alleen zijn met die God. Ik hoop voor velen onder hen dat de wand zich ooit klaren zal.
Ik ken die vrees niet. Het godsbeeld in mij is een ontzaglijk iets, is een enorme bol, miljarden sterrenstelsels, in realiteit; het leid tot de bouwstenen ervan, niets anders dan een enorme soep van subatomaire deeltjes – van snaren zegt Witten – die ik me tracht voor te stellen als onooglijk kleine substanties die voortdurend tegen elkaar aan botsen, voortdurend en voortdurend. Een kolossaal levend iets, waar de deeltjes aarde in zwemmen, samen geklonterd, een punt ergens in het Universum en ik, ergens in die klonters, nog geen speldekop groot. Maar, en dit is het wonder van de mens, Monod ten spijt, een speldekop die zich een beeld kan vormen over én zijn petieterigheid, én zijn grootheid als mens. En Pessoa wist het duidelijk te zeggen: je hebt niet de grootte van je gestalte, maar wel de grootte van wat je ziet. En ik zie me in gebalsemd in, en deelnemend aan, die bolvormige oceaan van subatomaire deeltjes die alle op de een of andere wijze met elkaar in verbinding staan. Als ik de poort van de garage open met de ‘telecommande’, dring ik totaal onzichtbaar binnen in deze subatomaire massa die de reële realiteit uitmaakt, al denken we er anders over. Het is enkel op dit niveau van het subatomaire kleine dat God zich situeren kan.
Vele van de vrienden van de Kerk die ik ken, houden dit beeld, maar ze zijn er van afgestapt omdat het niet meer voor te stellen is als een Vader, voor hen is nu het absolute, centrale punt Jezus geworden de uitzonderlijke Zoon ervan die hij is voor hen. Het is hij die hun voorbeeld is, het is hij die ze kennen en navolgen kunnen, en het is zijn leer die ze uitdragen. God wordt er meer en meer buiten gehouden.
Wij echter durven hem zien als de totaliteit van de op zich inwerkende massa subatomaire, met energie en kennis geladen deeltjes. Voor hen wijkt dit beeld te ver af van de Vaderfiguur die God altijd geweest is voor hen.
|