Je bent aangekomen in een fase in je leven waar je je niet meer kunt nestelen in de warmte van een geloof in God en zijn heiligen; dat je niet meer opkijkt naar de Jezus van de liefde onder de mensen; dat je, hem eerder ziet als een filosoof, een oosterling – waar verbleef hij gedurende die dertig jaar van zijn leven? - als de zoon van God zoals we allen zonen en dochters zijn van die God. Je ziet hem wel als een broeder in de geest en hiervoor verwijs je naar het Evangelie van Thomas, die zaken verkondigde, waar de mens van toen – en ook van nu - nog niet rijp voor was en dus niet begrepen werden; zaken doordrongen van een eeuwigheid die deze was van de geest in de mens. Een andere eeuwigheid is er trouwens niet.
Eens je leeftijd toegenomen, ben je op zoek gegaan naar die Jezus van jou, die in de aanvang ook deze van Paulus was. Paulus die aarzelde om te geloven dat de verrijzenis deze van het lichaam was, de verrijzenis van de geest volstond hem niet, want hiervan kon geen beeld worden opgeroepen.
Zo, waar sta je dan nu de eeuwigheid je wacht.
Is het, het Niets waarin je verdwijnen zult of is het, het Alles dat je opnemen zal. Er is geen tussenweg, het is het ene of het andere. Er is in de (nabije) verte een holte waar je doorheen moet en wat je er wacht is een raadsel.
De Bijbel, zoals we hem kennen is heel duidelijk, je bent van stof en tot stof, het Niets dus, keer je terug. Weinig bemoedigend is dit. Een graf met wat gebeente, of een urne met wat as en een naam in een oud register, meer zal er van jou niet overblijven, na de holte te zijn binnengegaan, zelfs de geschriften die je naliet zullen tot stof vergaan. Wat is dan van het eeuwige leven dat ons wenken zou, als alles wijst in de richting van het Niets dat ons wacht, alle beloften ten spijt.
Dit is, beste vriend, waar je aangekomen bent, de stap die je nog te zetten hebt is de holte die je binnen moet. Je kunt je er op instellen, weten dat het, het einde is van alles, maar, je kunt ook gaan, wetende – wat meer is dan hopende – dat het een triomftocht wordt, een binnentreden met klaroengeschal in het Licht dat een ander licht is dan het licht van zon en sterren.
Want, jij, je stelt je de vraag, wie is het die of dat sterft en, eigenlijk, wie ben je, hoe bestaat je? Ben je maar wat stof, wat aders, wat bloed, wat adem, een massa spieren en zenuwen, wat hersenen die alles samen een wezen vormen dat zich vrij verplaatsen kan, dat leefde omdat het zijn opdracht was te leven, omdat het hier op aarde was om zich voort te planten, zoals dieren en planten er voor zorgen het leven door te geven. En in dit ben je geslaagd, je hebt vervuld wat van je werd gevraagd en het leven heeft zich dankzij je lichaam voortgezet en weinig heb je er voor moeten doen, heel, heel weinig, want alles was er aanwezig en je hebt er zelf heel wat genoegen aan beleefd.
Maar, er is meer – is er meer? – je waart meer dan lichaam, je waart ook woord en je hebt de gelegenheid gehad dit woord door te geven.
Je kon spreken, je kon schrijven, je kon denken; je kon je gedachten verspreiden, en wat je niet weet – al heb je er geen zekerheid van – maar alles wijst in die richting, gedachten verspreiden zich, kennen een geheime doorgang naar andere gedachten, ze zijn onafhankelijk en verbroederen of verzusteren onder elkaar, ze leven in een ander Universum, gehuld omheen het Universum waarin het leven heerst, een soort Arcadia, dit van de geest, waar we regelmatig heen gaan om er te wandelen, zoals Dante ons er op wijst in zijn canto IV van de Hel, om er te vertoeven, inspiratie op te doen.
De totaliteit van ons geestelijk bestand is van dit andere Universum, het zijn niet onze herinneringen die misschien ten dele in onze hersenen zitten, het zijn meer dan herinneringen, het zijn gedachten, ce sont des bribes de pensées die andere gedachten opzoeken, die tegen elkaar aan botsen, zich mengen en nieuwe gedachten vormen.
Het is in dit Universum van de geest dat je vertoeft als je schrijft, of schildert, of beeldhouwt, of componeert of simpelweg nadenkt.
En de holte waar we doorheen moeten is de weg naar dit andere Universum, waar, tijdens ons leven, onze gedachten - als we er hadden – zich gemengd hebben met de gedachten er aanwezig. Het is deze wereld die we betreden zullen en geen andere. Zo er is inderdaad, zoals de Ecclesiasticus het wist, niets nieuw onder de zon. Dit alles is de reden waarom je, je leven gewijd hebt aan het woord. Is het, het woord dat je leven was, en waart je genesteld in de warmte van het woord.
|