Het beeld van een oneindig Universum dat ons wordt aangeboden: enerzijds, miljarden galaxieën, elk met miljarden sterren en, anderzijds, het binnen-universum, ineen gekrompen tot het beeld van het oneindig kleine, het sub-atomische, verlengd tot in de snaar-theorie van Witten en, dit enerzijdse en anderzijdse, zover het is en strekt, geladen met de energie van het oneindige, dit is het enigmatische verhaal dat ons wordt voorgehouden en dat we incalculeren moeten in ons dagelijks bestaan opdat we beseffen zouden waar we staan als mens op deze aarde.
Uiterlijk zin we niet zo heel veel, ware er niet de allesomvattende blik die wij op het Universum werpen kunnen, ware er niet de kennis te weten wat we niet zien kunnen, die het immense teken is van de geest in ons.
Wie of wat heeft dit voor ons voorzien en gewild?
Het is de morgenstond die de geest bevrucht met dit beeld en deze vraag, beide telkens opduikend uit de nevelen van de nacht, beide ons confronterend met de dagelijksheid der dingen waar we los van willen als we schrijven gaan omdat de dagelijksheid geen onderwerp is voor ons, zodat het ook geen onderwerp zijn kan voor de kunst die ons wordt voorgelegd of aangeboden.
Ik begrijp dan ook de ontgoocheling die uitdraait op woede bijna van een goede vriend, poëet en kunstenaar, die geconfronteerd wordt met een tentoostelling van tekeningen en schilderwerken die zelfs, als ik hem volg, noch inhoudelijk, noch in vormgeving, de alledaagsheid der dingen niet bereiken.
Kunst is het werk van het deeltje in ons, dat ons bindt met het hierboven opgehangen beeld van het Universum. We dragen dit beeld bewust of onbewust, maar het is van uit dit beeld dat we vertrekken moeten opdat het creatieve element in ons, zaken zou voortbrengen die boven de alledaagsheid der dingen uitstijgen. Hiervoor is in de eerste plaats de technische vaardigheid vereist die de basis vormt, de ondergrond, waarop het element inhoud en diepte neergezet kan worden. Vruchteloos is elk pogen als deze noodzakelijke basis niet aanwezig is.
Schijnbaar, als ik mijn vriend hoor, was dit, voor de tentoon gestelde schilderijen, evenwel te veel gevraagd. En ware het wenselijker geweest de tentoonstelling te houden op een terrein dat zich beperken zou tot de woonkamer en zijn intiemste vrienden. Aldus, het grote publiek terzijde latend, zal hij of zij de beoordeling krijgen die ze hoopten te krijgen, maar er is grote twijfel of dit hen van enig nut zal zijn.
|