Het was een lange dag geweest. Hij had intens gewerkt aan zijn manuscript. Halfweg houdt hij er een twijfelbeeld aan over, de zekerheid die hij had is een zekerheid met deuken geworden. Maar hij moet verder, hij moet zijn werk blijven zien als een volwaardige poging om de wereld van de literatuur binnen te treden, voor minder heeft hij niet gewerkt, daarom ook heeft hij de lat heel hoog gelegd, te hoog misschien. Het is het risico dat hij genomen heeft, is hij er niet in geslaagd, het weze dan zo, wat hij zal achterlaten is een soort van geloofsbelijdenis, vastgelegd op een bepaald ogenblik in zijn leven; een geloofsbelijdenis die in beweging blijft. Een voorbeeld van de mens in wording die hij is en blijven zal tot het einde van zijn dagen.
En voor hij slapen gaat leest hij bij Ouspenski dat: chaque substance possède en plus de ses propriétés cosmiques, des propriétés psychiques, c’est-à-dire un certain degré d’intelligence.
En dit ook maakt dan deel uit van zijn geloof, dat de stenen die hij raapte op zijn tochten in de bergen, in zich leven dragen; dat ze een uitstraling hebben en hem bekoord hebben. Het zijn gezellen geworden. Hij weet niet wat ermee zal gebeuren als hij er niet meer zal zijn, maar sommige ervan zijn kleine beeldhouwwerken, zijn meer dan kunstwerken omdat ze gebeiteld werden door wind en water en door de eeuwen, en omdat de vorm die ze aldus verworven hebben, kosmische vormen zijn. Ook raapte hij ooit op het strand van bij ons een stuk kei, een silexsteen eigenlijk, duidelijk de kop van een vis waar een oog werd ingekrast en een lijn voor de muil. Hij schonk die steen aan zijn kleinzoon Arnoud, hopende dat hij er de zorg voor dragen zal die de steen verdient.
Want deze eeuwenoude silexsteen die hij jaren geleden opraapte, heeft een geschiedenis, draagt een betekenis. Hij werd inventief bewerkt door een van onze voorvaderen, waaraan hij nu, geïnspireerd door Ouspensky - op zijn beurt geïnspireerd door Gurdjiev - woorden aan wijdt die misschien zullen gelezen worden als zijnde te vergezocht, maar hij herhaalt het, en vooral aan zijn kleinzoon Arnoud, voor hem, zijn grootvader, hebben deze de waarde van een groot gedicht opgerezen uit het landschap van de geest.
En alle andere stenen die hem resten zou hij willen plaatsen in een glazen kast, onder speciale belichting, als bewijsmateriaal van wat kosmische kunst is, grootlevend en onvergankelijk. Hij zou die kast plaatsen naast zijn boekenrek: de werken uit de kosmos naast de immense kracht van het geschrevene dat van de mens in wording is.
|