Waarde John,
Enkele dagen terug hadden we het bij Raoul en zijn Sauternes van 1966, over je brief van nu, toch al tien jaar geleden, waarop ik destijds een antwoord had geformuleerd. Ik heb er naar gezocht in mijn dagboek maar heb het niet terug gevonden. Wat ik wel nog weet is dat ik toen uitgegaan ben van een versregel van Poesjkin om je te antwoorden op je vraag: wat is de zin van het leven.
Ik heb er de laatste dagen over nagedacht en gisteren was er een voordracht van Professor Van Bellingen (VUB) over Emmanuel Kant en, bijkomstig, zijn eventuele binding met Spinoza. Ik ben geen luisteraar die alles bij houdt, ik ben een leeg hoofd wat dat betreft, ik houd enkel de slagwoorden bij en één van de slagwoorden van Kant die ik onthouden heb is het Allesomvattende en wat is het Alles-Allesomvattende.
In de rust van mijn kamer, in het knetteren van hout en vlammen in mijn rug, overviel me een idee – een ingeving komende uit de haard? – en ik wil die hier zo helder mogelijk trachten uit te schrijven.
Ik dacht: stel dat er een Universum is zonder de mens erin. Stel dus dat het er is, zoals de strook grond van vier Km breed tussen Noord en Zuid Korea waar, niemand komt of durft komen, wat zou als dan dit Universum betekenen? Niets, totaal niets. Het zou er zijn, zoals er misschien andere Universa zijn, maar niemand, geen mens zou er zijn om het waar te nemen. Het zou er zijn, zonder er te zijn voor iemand om het te zien, waar te nemen of te ontleden in al zijn geledingen.
Is het dan de rol van de mens dan het waarnemen en het ontleden wat het Universum is?
Ja, onder meer. We onderzoeken niet alleen hoe het is, wat het is en vooral hoe het er gekomen is want het heeft een begin gekend en wij, velen al homo sapiens, zijn er uit zijn ontstaan. Het Universum heeft ons gebaard, we zijn kind ervan. En, we waren er al van af het eerste teken ervan, we waren er misschien al, maar dan in potentie, vóór wat we zo graag de Big Bang noemen. We zaten erin verweven van bij de aanvang, we zijn er niet aan toegevoegd we zaten er in gebakken, we waren deel van de structuur ervan, eerst als amoebe, veel, veel later als aap en dan als aap die geleidelijk aan naar de mens overhelde en dan, en dat weten we, homo sapiens geworden is.
En, als we de stap naar ‘sapiens’ gezet hebben dan is het omdat het ‘Universum-zonder-homo sapiens’, maar een begin was, niet voldoende was, de homo sapiens was absoluut noodzakelijk, noodzakelijk maar ook nog niet het einddoel.
En, mijn beste John, je vraag over de zin van het leven, over de zin van ons bestaan hier op aarde, is te wijzigen in: waarom had het Universum nood aan die homo sapiens, waarom kon het, het niet stellen met de ‘homo sin sapiens’?
Enkel en alleen omdat, wat Emmanuel Kant noemt, het Allesomvattende, ‘das Universum an sich’, nood had aan een reflexie, nood had zichzelf te zien, nood had aan een Iets of een Iemand binnen in zich, iemand zoals wij, homo sapiens, die nood heeft te zien en te weten wie we zijn. Voor het Allesomvattende zijn wij dit Iets of Iemand, en zijn wij op weg, maar dan in een prille beginfase, om het spiegelbeeld te worden, de kloppende geest van het levend Alles-Allesomvattende.
Mijn beste John, wij, homo sapiens hebben dus nog een heel lange weg af te leggen, misschien naderen we in dit derde millennium en misschien hebben we de grens bereikt die, een stap verder, ons brengen zal tot de homo sapiens sapiens, misschien?
De zin van het leven of de rol die we te vervullen hebben, is onbestaande, we kunnen denken dat we er een hebben, we kunnen denken dat we creatief moeten zijn, of wat ook, en het is best zo, maar verder draagt dit niet, het Alles-Allesomvattende heeft het ‘an sich’, draagt het ingebakken. De sapiens in meer zal onvermijdelijk volgen, zoals we over gingen van homo, naar homo sapiens, zullen we overgaan van homo sapiens naar homo sapiens sapiens. En hierbij is de tijd onbestaande.
Ik ga dit niet herlezen, mijn waarde John en je hoeft me niet te antwoorden. Ik zie je binnen kort bij Raoul en Ann, ik stuur hen een afschrift van mijn brief aan jou. Ik weet dat ik heel ver ben gegaan. Ik ga in alles altijd heel ver. Houd er dus rekening mee, en veroordeel me niet te vlug.
Broederlijk in de geest,
Ugo.
|