Don Quijote, een kanjer van 1250 pagina’s, ligt nog steeds links van hem, en de tafel verder vol met geschreven en herschreven bladen, met boeken die hij uit de rekken haalde, met knipsels en tijdschriften. Pas als de kwaliteit van zijn werk strookt met de tijd die hij er voor nodig had dan is het een winstpunt. Gegroeid pagina na pagina, eerst in zijn dagboek, daarna getypt, verwoordt het in vele schakeringen zijn visie op het zijnde en het eeuwige. Thema’s hieruit worden hernomen en herbelicht, worden afgebroken en heropgebouwd met andere motieven.
Worden uitgewerkt zoals de negende van Shostakovich die nu, in sourdine de ruimte van de kamer bemeubelt, en onvermijdelijk bij hem het beeld terugroept uit een zwart-wit film, van een ‘meer-dan-ketter’ die rechtstaande op het podium, de bladen van de partituur ervan de zaal ingooit, schreeuwend dat het de revolutie onwaardig is, de kunst onwaardig, dat het gericht is tegen de grootheid van de staat die hem voedt en hem onderhoudt en, Shostakovich die dit beeld ondergaat. Worden de bladen van de ‘partituur’ van zijn boek ook zo eens de wereld binnen gegooid?
Hij wil de kreet van allen die onrechtvaardig behandeld worden, die onschuldig worden veroordeeld of die nu wegsterven van honger of ziekte, laten uitdeinen over hem. Wetende dat hij er hulpeloos tegenover staat en vooral omdat hij beseft dat de zekerheid van heden, geen zekerheid voor het leven is, omdat hij teveel geconfronteerd wordt met de brandende, stukgeschoten huizen van welke streek of welk volk ook, geconfronteerd met de wreedheid die de mens kan zijn.
Het zijn gedachten die hem de grond induwen, die hem stil maken met een grote vraag over de toekomst, vooral dan deze van zijn kinderen en kleinkinderen, omdat hij niet ziet hoe het fundamentalisme, dat meer dan ooit de kop opsteekt, uit de mens kan worden gelicht; niet ziet hoe de schreeuwerige, opruiende toon van de moslimleiders, zo civiele als religieuze, kan worden gedempt en herleid tot normale hoopgevende woorden.
Zo, denkt hij met deze vrees voor ogen, welk verschil maakt het uit, een boek in meer of een in min, in een wereld waarin zovele op de vlucht zijn, als gevolg van een opkomende, voor een normale mens onbegrepen absurditeit waarbij kerken en moskeeën, musea en bibliotheken, zoals het gebeurt, worden geplunderd of platgebrand. Waarbij mensen worden gedood, verkracht, gemarteld. De media helpen ons opdat we getuige zouden zijn van leed en dood en verwoesting tot in het minste detail want het meest sensationele is nog niet sterk genoeg. En dit alles in naam van hun God, waar er maar één van is, die van hen en van hen alleen. En, waarbij het toverwoord van allen, ‘bemin uw naaste’, woorden zijn zonder inhoud noch wat de naaste betreft als wat het beminnen aangaat.
Men beginne maar met het oudste verhaal dat hij kent, uit ‘Numeri’, waar Mozes, de man van Jahweh, niet aarzelt te bevelen aan de legerleiding, die wel de mannen van het overwonnen dorp had afgeslacht maar het gewaagd had de rest van de bevolking, mee te brengen naar het kamp van de Israëlieten:
Kill every male among the little ones, and kill every woman that hath known man by lying with him, maar de meisjes die nog geen gemeenschap met een man hebben gehad, kunt u voor u zelf in leven laten.
Horen we de kreten van de kinderen, van de moeders, horen we nog de kreten van de onschuldigen die gedood werden in welke eeuw en op welke plaats ook; denken we aan de laatste woorden die ze nog zeggen wilden en niet meer zeggen konden en zo ze er nog de tijd toe vonden, het gebed dat niet beantwoord werd? Zien we nog wel de angst en de van pijn verwrongen gezichten van de Katharen die op palen werden geregen opdat men in hun gelaten de duivel zou zien; de angst van hen die in welke oorlog ook werden neergeslagen, gevangen gezet, onthoofd?
Schreeuwen die de eeuwen scheuren, terwijl hij, Ugo, in vrede zijn dagen slijten kan en werken aan dit boek van hem dat met de jaren ook vergaan zal, zij het niet tot stof dan toch tot vergetelheid, en hij het lot zal kennen van al degenen die het beste van zichzelf hebben rondgestrooid in woorden, nu opgeslorpt door de tijd.
Misschien, als hij die dame, radiéthésiste van Cap Griz Nez geloven mag, die trachtte hem ervan te overtuigen dat zijn leven van nu, al zijn vierde leven was, was dan zijn leven van nu een compensatie voor de levens van vroeger, voor zijn angstschreeuw van vroeger, als hij als kind van Numeri, het zwaard op zijn hoofd zag neerkomen, of een van de zovele die verpletterd werden en verbrand in een of andere kerk of moskee, in een of andere kamer, of van iemand die leefde in die waanzinnige XIVde eeuw van Barbara W. Tuchman.
Zelfs, indien hij geen verklaring heeft voor het geluk dat hij kent, de vrijheid te hebben te kunnen schrijven wat hij wenst, niets zegt hem dat op een bepaalde dag, de hel niet zal losbreken over hem en dat hij al het waardevolle waaraan hij gehecht is, en dan vooral zijn vrijheid te schrijven, niet zal moeten achterlaten.
Het is absoluut nodig, dacht hij, de God van hier en van daar en van ginds, te ontdoen van zijn schors, die de mens van hier, van daar en van ginds eromheen gewikkeld heeft, om door te dringen tot de essentie van dat goddelijke. Dit is de opdracht voor de mens van het derde millennium - of is het al het tiende of het vijftiende millennium - pas dan zal Hij, die enkel een metafysisch begrip kan zijn, benaderd en begrepen kunnen worden. Want de geest in ons is geen toeval maar een toegift, is a vehicle, een middel om te komen tot de ware betekenis van het zijn en van onze aanwezigheid hier in deze kosmos. Dit wordt dan de spirituele revolutie, de nieuwe middeleeuwen, die de mens verheffen moet.
Gebeurt dit niet dan mogen we, de bewoners van deze aarde die de Geest waarover ze beschikken konden niet meer waardig zijn, als afgeschreven voor de eeuwigheid beschouwen en is de poging van zovele die geïnspireerd als ze waren, kerken en moskeeën, die tempels en kathedralen hebben gebouwd, vruchteloos, totaal vruchteloos geweest.
Dit alles vloeit uit zijn pen en krijgt vaste vorm. Het zijn bevliegingen, gevoed door de beelden op televisie of de woorden in de weinige kranten die hij nog leest. Het zijn de woorden uit de boeken, die hij naast en over elkaar heeft gelegd, waaruit hij getracht heeft ideeën te puren die hij thans, gelukkig, kan op tekenen en ook, zoals het nog (te) zelden gebeurt, in een geheime taal over te nemen in zijn potloodlijnen of in de groeven van zijn etsplaat.
En heeft hij ook zijn dagboek waarvan hij blad na blad opvult, zodat hij zien kan aan de dikte van de volgeschreven pagina’s hoe ver het jaar al gevorderd is Het staat symbool voor de droom die hem nimmer verlaten heeft: het schrijven over het leven en het beminnen en, over wat van God kan zijn.
Werken aan een boek, aan een stevig, vernieuwend, diepgaand boek, dit is het vreemde verlangen dat hem rechthoudt, dat aan zijn leven kleur en betekenis geeft. Want wie ware hij wel indien hij dit betrachten niet kennen zou?
|