‘Het boek gaat over een stuk berg dat los is gekomen ergens in de XVIII de eeuw, en gevallen is op een deel van het dorpje Derborence. Ik was op die plaats in Wallis, een vreemde plaats, afgesloten van de wereld, met een half dorp met chalets en bewoners nog steeds bedolven.'
‘Maar het is juist, ja, hij kent de Valais, hij kent Saint-Luc, hij deed er meermaals de beklimming van de Bella Tola, met John Storms dan nog. Ugo, weet je dat we regelmatig in augustus, een chalet hebben gehuurd van een zekere Jean Berquin uit Deinze, wist je dat?’ Hij wist het niet, maar het verbaasde hem ook niet, vele Belgen gingen die kant uit. Hij zelf was er ooit terecht gekomen omdat iemand, een collega in de Bank, over dat dorp in de bergen, Saint-Luc, met zoveel enthousiasme had verteld dat hij zich had laten overhalen en gereserveerd had. Ze verbleven toen met de kinderen in het hotel ‘Bella Tola’, het hotel van de familie Pont.
Ze kenden Monsieur Pont, ze kenden het hotel en aten ooit een ‘raclette’ op het terras vóór het hotel, schitterend’, zegde Raoul. 'Maar wij ook aten er raclette, wij ook op die plaats van jullie.’
Het ijs, als er nog ijs zou geweest zijn tussen hen, was gebroken, de raclette, de bergen en Saint-Luc deden wat weinige herinneringen vermogen. Hij vertelde over Zinal, over Grimentz, het dorp aan de overkant van de vallei, over zijn vrouw die plots overleden was, een paar dagen voor ze vertrekken zouden op vakantie naar Grimentz.
Ze luisterden, ze waren met hem in het dorp Grimentz, ze kenden het, kenden er het restaurant, hoe was de naam ook weer? En er werd over en weer gepraat. Ann en Raoul over hun tochten in de bergen, hij over zijn vrienden daar. Dit verdiende beter dan thee.
‘Ik heb’, zegde Ugo, ‘nog een ‘Amigne’ in de kelder. Ik denk dat het moment gekomen is om deze fles te openen en te zien wat die wijn ons te vertellen heeft, het is vandaag of nooit dat ze moet geopend worden.’ Hij haalde de fles en ontkurkte ze. Het aroma van de wijn oversteeg de geur van de haard, de geur van de boeken, de geur van de vriendschap die zich aan het verinnigen was. Hij schonk de wijn, heel plechtig, in de oude wijnglazen, het enige zegde hij dat me nog rest nog mijn moeder.
‘Laat ons opstaan, een Amigne is de Valais, laat ons drinken op de Valais’. ‘En op het succes van je boek’ zegde Ann.
‘Ce vin est parfait, zegde ze, il est même légèrement pétillant, ton vin’. Ze hield het glas naar het licht van de namiddag, het licht van het laatste van de winter. Haar handen waren lang en smal, de nagels verzorgd, glanzend.’ Hij keek haar aan en proefde de wijn. Een ietsje over tijd, een lichte nasmaak van Madeira, maar voor hen was hij de Valais, was hij de herinnering, was hij de perfectie.
‘Je wijn is zoals je taal, zegde Ann, lichtjes over tijd maar heerlijk om drinken’. Hij wist het én van de wijn én van de taal, maar het was nu eenmaal zo. ‘Ik kom uit een andere eeuw, zegde hij, zeker, nu de tijd vlugger is gaan vloeien en de eeuwen nu herleid zijn tot decades.
Een ietsje beneveld door de wijn, beneveld door het samenzijn een dag in februari, de haard helpende, de boeken, de woorden, de Valais, zijn ze weggegaan, hij hen omhelzend als vrienden van jaren. Bij het buitengaan vroeg Raoul; ‘Ga je hier iets over vertellen in je boek?’
‘Ja, zeker, mijn boek loopt over een herfst en een winter en eindigt in de lente. Een honderdtal dagen, Ik teken alles op wat ik beleef als belangrijk: mijn ontmoeting met jou in het bos met al wat er uit voort gevloeid is. Eigenlijk, mijn beste Raoul is het met onze ontmoeting dat mijn boek begonnen is. Ik vergeet dus niet deze namiddag, dit geschenk van, laat ons zeggen, van de God van ons allen. Ik heb nu nog tot begin april, dan moet het boek af zijn, er resten me dus nog hoog uit vijftig dagen.'
‘Dan heb je geen tijd meer te verliezen, man, maar à propos heb je de tekst niet teruggevonden die je aan John stuurde?’ ‘ik heb nog niet gezocht, maar ik vind hem wel, en, jij met je Orval, ik wil je daar ook iets over vertellen, iets dat je verbazen zal, je krijgt het allemaal toegestuurd.’
Hij heeft alles opgeruimd en naar de keuken gebracht, heeft de lege fles in heet water gelegd om het etiket er af te weken en is gaan neerliggen op de sofa, voor de haard, zijn toevlucht.
Hoe herinneringen aan plaatsen de mensen dicht tot elkaar kunnen brengen, zijn band met John en nu met Raoul en Ann waarbij een plaats in de Valais een hoofdrol speelt. Stel dat het anders ware geweest, dat zij of hij in Toscane of in Umbrië, of waar ook waren terecht gekomen, hun samen zijn en weg gaan zou niet geweest zijn wat het nu was. Hij herinnerde zich nu ook een avond, waarop een vriend, een erenotaris hem had uitgenodigd samen met enkele leden van zijn familie. Hij zat er aan tafel als een illustere onbekende voor die familie, tot een oude dame, gekluisterd aan haar rolstoel op een geven ogenblik het woord Evolène vermeldde, ze was er regelmatig, als jong meisje met haar ouders en daarna met haar echtgenoot op vakantie geweest, en toen hij haar zegde Evolène goed te kennen, bloeide ze open, lachte ze en is ze blijven spreken over haar jeugd, kijkend naar hem, grappen vertellend en lachend alsof ze die jeugd van toen had teruggevonden en ze geen ouderdom meer had, niet gekluisterd zat aan haar rolstoel, maar als jong meisje met strooien hoed over alpenweide liep op zoek naar edelweiss en gentiaan, naar viooltjes en arnica. Hij was onmiddellijk haar vriend alsof ze samen er hun jeugd hadden doorgebracht.
Vandaag was juist hetzelfde gebeurd, niet wat hij had voorgelezen had en dichter tot elkaar gebracht maar wel de herinneringen aan Saint-Luc en het Bella Tola hotel en de raclette met een kaas als een karrewiel gehouden voor het houtvuur door monsieur Pont.
Hoe zijn we ingesteld als we de jaren van een bepaalde ouderdom zijn binnengewandeld, als we roeren gaan in onze herinneringen die elkaar overlappen. Het kan goed zijn dat we ooit op hetzelfde ogenblik in hetzelfde restaurant aanwezig waren, of elkaar gekruist hadden op een of ander bergpad, om ons pas vandaag te realiseren dat de mogelijkheid er in zat.
Ga vriend en vriendin, dacht hij, ga in vrede, ik zal niets verkeerd zeggen over jullie, integendeel, ik zal je naam wijzigen maar niet je landgoed. Wie me lezen zal, zal weten waar het gelegen is en zal het opzoeken wellicht, tenminste zo wat ik er over zeg voldoende draagkracht heeft, alleen de naam verzwijg ik, niet het jaartal boven de toren poort noch de leeuwtjes links en rechts van de inrit.
Dit is dan van deze dag die begon als een weekdag en een hoogdag werd. Veel gebeurde er niet, wat onopvallende dingen, een thee namiddag die uitliep op een glas wijn maar voor hem meer dan het vermeldenswaard, al zal niemand er stil bij staan. Of hoe soms de dagen worden ingekleurd door hen die deze beleven.
|