Raoul belde, samen met Ann, zijn echtgenote, vroeg aan in de namiddag. Aan de deur maakte Ugo kennis met haar, ze oogde jonger dan Raoul die er altijd ongeschoren bij liep en was smaakvol gekleed met een zwarte, gedrapeerde mantel om de schouders.
‘Na al wat Raoul over jou heeft verteld’, zegde ze, ‘ken ik je al, Ugo, dan toch het essentiële, dat niet van iedereen kan gezegd worden, je schrijft.’. Haar stem was zacht en warm en haar blank gezicht een en al glimlach, vooral haar blonde, sterk krullende haren vielen op.
Bij de thee vertelde ze dat ze een boek aan het lezen was van Pierre Alain Bergher, ‘Les Mystères de la Chartreuse de Parme’ van Stendhal, een schitterend boek wist ze, een dat hij lezen moest. Ze zou hem de coördinaten ervan bezorgen. Het was een boek geschreven voor de ‘happy few’, wellicht zijn broeders uit de Vrijmetselarij en gebaseerd op de symboliek van de tarotkaarten, en’, zegde ze, ‘ik had erover verteld aan Paul, een vriend van Raoul en deze is voor mij ‘La Chartreuse de Parme’ gaan ontlenen in de Franstalige bibliotheek in Gent, maar hij vond slechts deel twee dat ik nu ook aan het lezen ben, een ongewoon boek over ongewone mensen en een ongewone liefde, maar het passioneert me te lezen hoe goed Stendhal de Tarotkaarten weet te leggen.
Hij was getroffen door haar kennis en vooral door de wijze waarop ze sprak, duidelijk, zonder aarzeling en met een ernst die hem verwonderde. Raoul zelf scheen verbaasd. ‘Wel’, had hij gezegd, ‘Kootje’ had hij gezegd, jij hebt me daar nooit iets over verteld.’ ‘Neen’, had ze geantwoord, ’met jou kan ik enkel over bridge spreken, jij bent altijd met je kaartspel bezig. Trouwens, jij vraagt me nooit wat ik lees, maar hier ben ik gelukkig iemand te ontmoeten aan wie ik het vertellen kan.’
Ugo wenste niet verder kennis te maken met hun echtelijk leven en hij stelde voor enkele pagina’s van zijn boek voor te lezen. Hij zette de pc aan, zocht de gepaste pagina en begon te lezen.
Hij voelde, naar mate hij vorderde, waar en waar niet, de tekst vlotte, voelde het poëtische er in en het abstracte van bepaalde gegevens. Luid op lezend, dacht hij aan het originele, het nieuwe erin, ook hoe bepaalde zinnen stokkend overkwamen, maar hij las door, de tekst verder afrollend, de stem licht aarzelend waar hij voelde dat een leesteken ontbrak - ik moet hem nog eens grondig herzien dacht hij - maar hij las verder tot hij aan de gap van vijf eeuwen in de Egyptische Chronologie kwam. Hier stopte hij even.
‘Ik moet de mogelijkheid van deze holte van vijf eeuwen nog nagaan had hij gezegd, ofwel die zin schrappen en er niet verder over uitweiden, maar als ik hem laat moet ik er een verklaring voor vinden, welke die ook moge zijn.’
Raoul onderbrak hem: ‘Lees verder, lees verder, ik ben geboeid door wat je verteld.’
Hij las verder, hij las over Paulus, hij las over de negenennegentig namen van Allah, over de dogma’s van de Kerk die fossielen geworden waren en over wat hij dacht de weg die de Kerk zou moeten inslaan om de behoefte, de hunker van de men naar iets hechter, iets meer aanvaardbaar, iets meer kosmisch gericht dan wat tot nu toe werd gebracht, te vinden en uit te werken, en hij eindigde bij Eugène Drewermann en wat die gaan halen was bij de God Amon.
Hij wachtte. Geen van beiden scheen iets te willen zeggen of wilde de eerste zijn om te reageren. ‘Dit is een stuk filosofische religie, dit is geen roman meer, dit is geschreven door iemand die amper met de toppen van de tenen op de aarde loopt’, zegde Raoul. ‘Je hebt me geraakt met je woorden, hoe moet het verder?’
‘Ik hoop dat ik verder kan, ik wacht op de dingen die komen, zoals jullie wachten op de terugkeer uit Bourgondië van jullie dochter; maar jullie weten wie ze is en hoe ze is en wat ze vertellen zal en wat niet, maar ik weet niet wie er voor de deur zal staan als het vervolg aanklopt en ik ga opendoen.’
Ugo, zegde Ann, dit is zeer ongewoon wat je geschreven hebt, het is zeker geen roman hoewel het er op lijkt, maar je graaft heel diep, je legt de wortels bloot van onze beschaving en het is goed geschreven, het zijn warme woorden die je gesproken hebt. Ik zie er naar uit om je boek in de hand te houden, zoals ik Bergher in de hand houdt en het te lezen, traag zoals Wittgenstein wil dat zijn woorden gelezen worden, zoals je zegt. Het was heerlijk om naar jou te luisteren.’
Hij voelde hoe hij haar genegen was, maar hij liet niets blijken, geen jota toegeven dacht hij. Hij sloot zijn pc, en wou een nieuwe tas thee inschenken, maar die was koud wellicht. ‘Mag ik jullie even alleen laten, ik zet een nieuwe kop thee, het is zo gedaan. Hij ging naar de keuken en hoorde terwijl hij doende was, hoe ze aan het spreken waren, wellicht over hem, over zijn alleen zijn in deze oude woning met de vele boeken, misschien over het moeilijk begrijpen van bepaalde passages. Toen hij terugkwam stond Ann voor het rek boeken waarvan ze de titels las. ‘Wat een boeken jij leest’, zegde ze, ‘Er zijn er maar enkele die ik ken, ‘Le grand Meaulnes’ zegde ze en je hebt zelfs ‘Derborence’ van Ramuz. Ik heb over Ramuz gehoord maar heb hem niet gelezen.’
|