En toen ze hem de vraag stelde wat hem bezighield, heeft hij gesproken over het boek dat zijn dagen vulde en dat, zo zegde hij haar, hem gelukkig maakte als hij voelde hoe goed het wel vlotte en hoe miserabel hij was als hij herlas wat hij de vorige dag of nacht geschreven had en vaststelde dat het mooie, het originele dat hij gemeend had erin te hebben gelegd, niet meer terug te vinden was.
‘Moi aussi’, knikte ze, ‘j’ai très souvent la même impression quant à mon travail de la veille’.
Maar hij ging verder: ‘ hij wist’, zegde hij, ‘dat hij thans voor het eerst in zijn leven, werkte aan iets blijvends, iets nieuws, iets dat nog niet bestond. Het boek groeide elk ogenblik, zelfs nu terwijl hij sprak met haar en hij plots nieuwe mogelijkheden zag, bijvoorbeeld, zei hij, een idee dat zo-even in mij is opgekomen, de gotische kathedraal en haar binding met Stonehenge en van Stonehenge de binding met de onbehouwen stenen uit de Bijbel’.
Hij had wel last om in het Frans het juiste woord te vinden en om de gepaste intonatie te leggen, maar hij kwam totaal los alsof hij pas nu precies wist waarover zijn boek in essentie handelen zou. ‘Ce sera un livre sur Dieu, je veux dire ce que ce mot signifie pour moi, surtout, surtout maintenant que je vois apparaître les Barbares à l’horizon, plus tard ce ne sera peut-être plus possible, ik moet het dus nu doen en zonder uitstel.’’
‘Les Barbares sont déjà parmi nous, pas nécessairement ceux que vous visez, mais il y en a d’autres qui nient que l’art est une chose sacrée, une chose qui nous lie au cosmos, au monde de vos cathédrales.’
‘Het is ook voor hen dat ik over God wil schrijven, de God die ik soms denk te kunnen raken met de vingertoppen van de geest maar die op andere dagen onbereikbaar is, je ne pense pas que je puisse m’en approcher davantage’.
‘Et, sais-tu - ze tutoyeerde hem – comment ton livre se terminera ?’
‘Neen, ik weet er niets over, het einde ervan blijft wazig, maar ik heb vertrouwen want het is het boek, dat zichzelf aan het schrijven is. C’est le livre qui s’écrit lui-même, ou, peut-être est-ce le Dieu de mon livre qui s’écrit, moi, n'étant que l' intermédiaire.’
‘Je te comprends’, Michelangelo wist dit ook, zijn beeld was af in zijn blok marmer. Hij had nog juist het teveel aan steen weg te kappen. En dit voel ik ook. Er ligt vandaag een groot blok marmer op mijn tafel en ik houd nu mijn beitel terwijl ik spreek met jou, klaar om de volgende slag te geven, en lijk in een radiografie is het afgewerkt in mijn geest. Het zijn mijn handen die kappen en er zit muziek in. En na een stilte : ‘mon Dieu, je sens en ce moment même, que cela deviendra comme une symphonie, une symphonie de Beethoven’.
Hij zag haar staan met een witte schort, teer, fragiel, hij zag het bewegen van haar handen, hoorde de slag van de beitel op het witte marmer, terwijl het sneeuwen bleef en de muziek en de stemmen zich mengden tot een lichtende opening waar ze samen binnen gleden.
Toen vroeg ze hem : ‘Est-ce que tu pries aussi?’
Hij was zelfs niet verrast door die vraag, hij verwachtte die :‘ Le travail est ma prière’ zegde hij, denkend aan wat hij diezelfde morgen in zijn dagboek geschreven had: ‘l’un ne va pas sans l’autre et ce que j’écris me situe tout près de ce que je crois être Dieu’. Het gevoel in God te schrijven ‘m’enveloppe’, zegde hij nog en je kunt het natuurlijk niet weten maar ik ben hier binnengekomen met een gedachte en zoals jij naar je blok marmer, moet ik straks terug naar mijn boek toe.
Verder kwam hij niet, maar hij was heel ver gegaan, de yang had de yin die ze was omhelsd en ze wisten het. Haar vrienden keerden terug. Hij stond nog altijd dicht bij haar. De sfeer van het eiland bleef nog even, lijk een parfum, maar het intieme was opgelost in de lucht. Ook de muziek was uitgespeeld. Ze keek hem aan, haar ogen heel donker, en glanzend: ‘Il faut que je te quitte’, zegde ze,’ mais viens me voir dans mon atelier’ en ze reikte hem haar kaartje: ‘Je veux savoir plus sur ton livre et, sur ta cathédrale ésotérique’.
En juist voor ze vertrok: ‘Quel est ton nom? Moi je m’appelle Maria, Maria Ortega.’
Je m’appelle Ugo, Ugo d’Oorde? ‘A bientôt? Vroeg ze. ‘A bientôt Maria’ zegde hij.
Hij zag haar verdwijnen in de massa, hij zag hoe haar de mantel werd aangereikt, een kleine wondere gestalte. De sneeuw bleef vallen over de aarde.
Hij vertrok ook en reed weg in de sneeuw die in een natte brij op het wegdek lag. Hij droomde, hij had haar voorgesteld om haar naar huis te brengen. Ze zat naast hem, zijn vrije hand zocht haar hand en ze spraken niet meer. En langs de handen gleden ze binnen in elkaars gedachten. Hij liep mee de trap op naar haar appartement, een vriend beweerde dat dit het beste moment was. Maar hij droomde niet verder, ook omdat er in hem opnieuw krachten waren losgekomen die hij te lang had kunnen stil houden.
Hij stopte in de stad op een parkeerplaats die wachtte op hem, hij wandelde langs de verlaten straten naar dat café in het centrum - het soort café dat volgens George Steiner enkel in Europa gevonden wordt - waar hij ooit enkele woorden met Hugo Claus had gewisseld over Bruegels Icaros, in de hoop iemand te ontmoeten die hem opvangen zou. Hij stond alleen voor het schilderij van de langoureus uitgestrekte dame met weke bloedrode lippen die hem aankeek met winterogen. Hij dronk een Four Roses. De bijna kaal geschoren bazin die hem sinds zovele jaren kende, wisselde nu en dan enkele woorden met hem. Hij voelde dat het leven weggleed uit hem en dat hij het niet tegenhouden kon. Hij reed terug in de donkere nacht naar dat eenzaam huis van hem, ‘Intime Briefe’, strijkkwartet van Janacek op de radio.
|