Hij zal er dagen over doen vooraleer enkele gedachten op papier worden gezet, maar hij aarzelt om er in een stuk aan door te werken. Alles speelt zich af in gedachten en dit van morgen tot avond tot slapen gaan, is hij er mee bezig in het midden van de nacht, bij het ontbijt, in de tuin, in het bos, aan de vijver van Johan die hij vriend mag noemen, waar hij naar toe rijdt als de lucht die hij ademt te dof, te gesloten is en hij de ruimte nodig heef, de openheid van de velden in regen en wind, de rust van het water met de bomen er omheen, de zwijgende bomen, weerspiegeld in de rimpeling ervan. Hij ontmoet er Johan en Geert en Ignace. Hij luistert naar hun gesprekken over simpele dingen, telkens terugvallend op de vijver die als een levend iemand deel neemt aan de gesprekken, lettend op de aalscholvers, op de morgenreiger, met een karper soms, verwond of half opgegeten in het gras op de rand van het water. Maar hij is stil, is zwijgend. Hij denkt aan de woorden van Vittorini die door de regenstraten van Milano loopt met kapotte schoenen: la vita in me come un sordo sogno, e non speranza, quiete, en hij denkt, ook in mij is thans het leven lijk een doffe droom, is er geen hoop, is er enkel de dofheid en de stilte.
Op een morgen denkt hij aan wat hij schreef aan John toen die hem vroeg wat de zin van ons leven was. Hij zoekt in zijn dagboeken of hij er een spoor van kan terugvinden, maar geeft het op, want wat hij toen zal gezegd hebben was wellicht geschreven in een sfeer van overmoed, hij zal toen te hoog gestegen zijn om hem te zeggen dat het leven wel een zin had, dat we meer dan wie of wat ingeschakeld waren in het grote werk dat van de geest in het Universum is, waar hij vandaag aan twijfelen zou, het leven niets meer zijnde dan ‘un sordo sogno’ een spiegeling zoals hij, die als hij schrijft, als hij neerzit aan de tafel in de kamer die hij denkt als een kopie van een kamer op het landgoed, behalve vandaag. Vandaag voelt hij zich machteloos, is hij een grote leemte, de wanhoop nabij, luisterend naar het minste teken van leven maar steeds terugvallend op die drie woorden, un sogno sordo.
Besluiteloosheid is het ergste wat een man kan overkomen, niet kunnen beginnen aan iets dat wacht om volbracht te worden, een klein iets, een onooglijk iets, wat woorden, wat zinnen, wat beelden, wat gevoelens die samen te brengen zijn op enkele pagina’s om dan, eens geschreven, te worden achtergelaten als de minste zaak ter wereld, terwijl ze zoveel zijn geweest toen ze tot stand zijn gekomen.
Quiete, rust is wat hij nodig heeft nu. Vergeten al wat was geweest op die receptie, die dame, die kunstenares wou enkel zijn oordeel kennen over haar werk, zoals hij uitkijkt naar iemand die hem zeggen zal of het goed is wat hij schrijft dag aan dag.
Vergeten dus dat visitekaartje, vergeten die dame, maar niet, dacht hij, niet die terugkeer met Anja over de gletsjer, niet die momenten die nog verder gingen dan het drinken met vrienden van een oude fles Sauternes. En, toen ze op het einde van de gletsjer, gekomen op de plaats ‘Plan des Lettres’, hij haar zegde te gaan kijken naar dat stroompje achter de rots en ze verbaasd terugkwam met een fles Malvoisie, die Gustave er verstopt had een paar dagen er voor, toen ze opgingen naar de cabane. Maar dat wist ze niet en dat vertelde hij haar ook niet. En hij de fles had ontkurkt en ze de wijn hadden gedronken uit plastieken bekertjes, een ogenblik, tegenover elkaar gezeten, in elkaars ogen kijkend een blik die na een halve fles een warmte was, een innigheid met nog iets exponentieel in meer erin. En het leven toen heel wat zin had, heel wat betekende, heel wat beloften inhield, al wist hij nog niet wie ze was en hoe ze was, of ze vrij was of, gebonden aan een vriend of echtgenoot. Ze zegde het niet en hij vroeg het niet omdat er ogenschijnlijk geen reden was om het te weten.
En nu die dame van de receptie. Hij zou er niet op ingaan, zou niet voor mogelijk achten wat hij wel voor mogelijk achtte toen hij met Anja was, toen er de zuiverheid van het immense van het berglandschap was, de geluiden van hun stappen over het korrelig ijs, het grote donderend licht en de weerkaatsing ervan binnen in hen, twee stippen op het ijs zoals ze gezien werden door Gustave en Robert in de helikopter die hen naar de parking aan de Navizence bracht waar de wagen van Gustave en ook die van hen wachtte.
Terwijl hij zo-even slechts een sogno sordo was kon hij thans gaan schrijven over wat die receptie betekend had.
|