En waar hij lag op de sofa, de nacht die als een mantel om het huis toen was, dacht hij aan dat boekje ‘Goodbye Mr. Chips’ van James Hilton. Zo maar, zonder enige overgang kwam het binnen, hij zag het zo voor zich maar hij bezat het niet meer, het was opgeslorpt door de tijd, samen met ‘Le Journal d’un Curé de Campagne’ van Bernanos, samen met het tweede deel van Elias, ‘Aloysius’ dat uit de handel werd gehaald, samen met enkele andere boeken waar hij aan gehecht was en nochtans zonder aarzelen had uitgeleend. Hij herinnerde zich passages eruit, hoe Chipping als teacher door de leerlingen van de Bloomfield Grammar School werd geapprecieerd, zelfs tot na zijn oppensioenstelling. Hij werd 83 ‘and the days were passing by as lazy cattle walking trough the landscape’. Een uitdrukking die voor hem, die de verloren tijd terughalen wil, zeker niet past, integendeel, zijn dagen zijn wilde paarden die door het landschap hollen.
Hij lag daar lang als een mummie, een Akhnaton, en van uit de vlammen in de haard, van uit de tijd die ooit was en de tijd die nog komen moet, kwam Rilke en kwamen Robert en Gustave met wie hij (in Rarogne) op de weg was – en hij zag de weg voor zich uit - die stijgt vanuit het dorp naar de hoog gelegen Romaanse kerk. En hij die de kerk betreedt ‘mit Andacht’, hoort de roep van de stilte en tast in hem de ruimte van het sacrale af, zich afvragend hoe het eeuwige hier getekend staat, nu ook Rilke er heeft gestaan en gezocht naar een gebed dat een gedicht werd, gebeiteld in de witmarmeren, met mos begroeide grafsteen, leunend tegen de kerkhofmuur, onder de struik witte rozen. En Ugo wil zich de tekst herinneren, rijst op en zoekt hem op in zijn dagboek van gisteren dat nog open ligt, en hij vindt:
Rose, oh reiner Widerspruch. Lust, / Niemandes schlaf zu sein unter soviel / Lidern.
Wie heeft niet stil gestaan bij deze woorden van Rilke. Zelfs Helmut Kohl, hoorde hij, is de steile helling opgegaan om deze woorden te lezen. En wie is hij die bij deze verzen niet stil is geworden, niet getracht heeft de betekenis van Rilkes laatste boodschap te doorgronden. Hij herleest en herleest de woorden die voor Anton van Wilderode sibillijns waren, en nu ook komen en keren in hem. Was het misschien dit blijvend bewegen van de woorden, dit blijvend trachten te begrijpen wat Rilke beoogd had. En ook, was het plaatsen van ‘Lidern’ op een derde lijn gewild door Rilke, of was het een noodzaak voor de steenhouwer geweest?
En die avond van zijn bezoek aan het graf van Rilke - en hij vindt deze woorden verder in zijn dagboek - toen hij terug was in de eenzaamheid van zijn kamer met het boek over Alchemie van Titus Burckhardt en La Kabbale van Serouya, uit de kleine bibliotheek van de chalet, open op de schrijftafel, was het, denkend aan zijn ontmoeting met Anja, dat zijn gevoelens voor zijn overleden vrouw terugkwamen, en kwam ook terug, lijk een gulp warmte, wat zo dikwijls was geweest, dat hij binnengleed in haar, haar houdende, haar bezittende, haar alles gevende en ze hem trillend ontving in haar schoot. Hoe ver dit alles achter hem ligt vandaag, alsof het een gebeuren was dat hij gelezen had en niet zelf beleefd, een gebeuren dat betrekking had op een totaal andere persoon dan wie hij nu was.
En hij dacht het woord ‘Widerspruch’ te begrijpen, als de roos die niet zonder doornen is, de liefde die niet zonder pijn en het leven dat niet zonder de dood is. En meende hij ook in het grafschrift te mogen lezen dat hij, Rilke, die slapende is voor de levenden, thans levend is onder de slapenden. Was dit de betekenis van Rilkes woorden? Wellicht niet helemaal, maar het voldeed hem. Hij was ervan overtuigd dat Rilke geloofde in het eeuwige leven. En hij was er nog meer van overtuigd omdat hij thans, zoals zovele anderen die het grafschrift lazen, blijvend begaan is met de zin ervan, wat op zichzelf een bewijs is van de eeuwigheid die Rilke omgeeft.
En een regel verder nog in zijn dagboek van die maand augustus valt hij op enkele versregels van Rilke:
Einmal wenn ich dich verlier, / wirst du schlafen können, ohne / dasz ich wie eine Lindenkrone / mich verflüstre über dir?
Rilke een toevlucht toen voor zijn beginnend verliefd zijn, voor het plotse jagen van zijn hart, dat hij onderdrukken wilde om niet de pijn te voelen. Maar wat geschreven staat blijft geschreven en komt, eens opnieuw geopend, tot leven terug, diep snijdend in het weke vlees van het voorbije: ‘Zal je wel slapen kunnen als ik me niet meer lijk een krans van lindebloesems verfluister over jou?’
|