Maar al dit verklaarde slechts hun ontmoeting. Echter welke andere feiten gingen niet vooraf aan haar beslissing om op die dag, alleen, een tocht te ondernemen, vertrekkende uit Zinal van minstens vier uren naar de cabane du Grand Mountet, waar ze hoorde van de gardien, de houder van de berghut, aan wie ze vroeg om een gids om de volgende morgen de Besso te beklimmen. De gardien had er geen op die dag maar haar kennende van vorige beklimmingen als een goede klimster, beloofde hij haar misschien iemand te kunnen vinden en in de namiddag toen ze terugkwamen van een beklimming van de ‘Mamouth’, had hij de vraag gesteld aan Robert die akkoord ging.
Dan ook was er nog zijn verhaal. Vooreerst, zijn aanwezigheid daar, nadat hij geaarzeld had, omwille van de kinderen en het mogelijke gevaar verbonden aan een beklimming, Robert en Gustave te vergezellen. Als het een ontmoeting betreft kan tot in het oneindige worden teruggegaan, tot de dag van zijn geboorte, tot de dag dat zijn vader inging op zijn moeder en nog veel verder in de tijd, wat even betekenisvol zou zijn. Dit waren echter allemaal gegevens die maakten dat hij was wie hij was en dat hij was waar hij was; maakten dat ze er een dag vroeger aanwezig waren, dat het regende de morgen dat ze gepland hadden de beklimming te doen zodat deze verschoven werd naar de volgende dag opdat, zo zag hij het nu, Anja hen zou vergezellen.
En ook de beklimming van de ‘Mammouth’, een rotswand lijk de muur van een kathedraal, die Robert had voorgesteld, toen, naar de middag toe, de luchten openschoven, zogezegd om de ‘verloren’ dag in te vullen, was nodig geweest voor zijn ontmoeting met haar want het was bij hun terugkeer in de cabane, gelukkig en ontspannen dat hij plots geconfronteerd zou worden met haar. Ze had hem verbaasd toen hij hoorde wie ze was, een vrouw, een landgenote, een streekgenote zelfs, en dan nog niet in het minst toen hij vernam van Robert dat ze ons vergezellen zou naar de top van de Besso.
Later in de namiddag had hij zijn vrienden niet vergezeld naar een plaats die ze hun ‘jardin de génépi’ noemden en hij was in de zon gaan zitten om te lezen of te schrijven. Het was daar dat ze hem was komen opzoeken en dat alles beginnen zou, dat de realiteit zich vormde tot verbeelden en dat de woorden die ze spraken, een kleur hadden, een warmere ondergrond. Zo had hij aangevoeld toen, dat ze een open rijpe vrouw was met een diepe zin voor literatuur en kunst en vooral een vrouw, gegrepen door de levende natuur.
Hij herinnerde zich niet meer waarover ze toen gesproken hadden. Het was lijk een aftasten van wie ze waren en wat ze wisten. Hij herinnerde zich nog de stemmen van de ‘cordée’, die tegen de rotswand hing en steeds maar hoger en hoger opschoof naar de top, hun stemmen duidelijk leesbaar in de ijle lucht.
Ze namen samen met Robert en Gustave het avondmaal in de cabane en daarna bleef hij met haar buiten op een bank in de kilte van de vrieslucht tot de avond viel en de hemel plots vol sterren stond.
Nam zij reeds een deel in van de plaats die was vrijgekomen toen ze afscheid namen en zij haar slaapbrits opzocht en hij die van hem naast de brits van zijn vrienden in een ander slaapvertrek?
Maar wat begonnen was kon zo maar niet gestopt worden, lang had hij nog wakker gelegen die nacht, denkend aan haar, in gedachten hun gesprek voortzettend. Zij luisterend naar hem, zij opkijkend naar die man met heel wat ondervinding over het leven, met heel wat meer boeken gelezen dan zij en met een totaal andere kijk op God. En op die terugtocht de volgende dag, over de Zinal-gletsjer zou ze hem zeggen dat hij haar had bedolven onder woorden, en dat ze hem had willen omhelzen toen ze, de vorige avond afscheid namen van elkaar om te gaan slapen of trachten te slapen, want een brits in een gemeenschappelijke slaapzaal, met minstens twintig andere slapers is precies geen ideale plaats.
Hij zag haar terug de volgende morgen. Was er iets gebeurd tussen hen toen ze koffie dronken met een homp brood en kaas, toen ze vertrokken in de halve duisternis, zij, lichtvoetig zoals hij haar zag stappen, vertellend onderweg over haar vorige beklimmingen aan Robert, hij volgend met Gustave?
En er gebeurde wat nodig was dat gebeuren zou. Ze stonden toen aan de rand van een ijs- en sneeuwvlakte die ze kruisen moesten om l’arrête ouest van de Besso te bereiken vanwaar de eigenlijke beklimming begint. Het was daar dat Robert bij een misstap, de ligamenten scheurde van zijn rechtervoet en ze verplicht waren, hem ondersteunend, terug te keren naar de cabane. De helikopter zou Robert en Gustave komen halen. Hij zou samen met Anja over de gletsjer in de namiddag terugkeren naar Zinal waar de wagens stonden die van hem op twee wagens naast die van haar, waar ze afscheid namen van elkaar en ze hem zegde, en hij herinnerde zich heel goed haar woorden: ‘Ik verbied je deze mislukte Besso ooit te vergeten. Hij staat voor de mislukking in mijn leven. Gedenk me, blijf me gedenken, jij, Ugo’, had ze gezegd‘, verlaat nooit meer mijn gedachten.’
Zo, die eerste maand augustus na haar overlijden was een baken geweest, een steinman, en la chambre des preux, een kamer van de geest die hem gekneld hield in een oneindig verlangen al wat geweest was in zijn leven neer te schrijven; een verlangen dat hem van dan af niet meer verlaten zou en hem brengen zou op het punt in de tijd en de ruimte waar hij zich thans bevond. Als hij naging hoeveel ‘toevalligheden’ er toen niet aan te pas kwamen; als hij nadacht over zijn gevoelens van die dagen, waarbij de gedachte opkwam dat het misschien zijn overleden vrouw was geweest die zich manifesteerde in de persoon van Anja, zo maar opgedoken uit het niets om daarna weg te rijden van hem in het even grote niets; dat zij het was die hem vroeg haar te gedenken, dan was dit een van de meest bevreemdende voorvallen uit zijn leven geweest.
De oude weg, stijgend langs de Cabane du petit Mountet, over de moreen naar ‘Le plan des lettres’ en dan over de gletsjer naar de cabane du Grand Mountet werd te onzeker en werd opgegeven. Het pad loopt nu in de westerflank van de Besso, boven de gletsjer uit, in een lange zigzaggende lijn, naar de cabane toe.
De oude chalet, met het kruis van de Tempeliers, nog donkerder getint door de tijd, is er nog. De bomen zijn uitgegroeid. Het licht is erover, de wind, de regen, de sneeuw, de dagen, de jonge maan. Maar zijn hart is ouder geworden, stiller, er zit een beven in zijn handen en de stemmen van spelende kinderen, vreemder geworden. Een passage in zijn leven die terug opduikt in alle klaarheid, een verliefd zijn en meer nog de pijn van het niet mogen zijn, niet kunnen zijn. En hij overweldigd door wat was, nu, grijpend naar een zin van T.S.Eliot:
Go, said the bird, / For the leaves were full of children. / Hidden exitedly, containing laughter...
|