Elk ogenblik van de dag staan gedachten te drummen om opgetekend te worden, alsof al wat hij ooit gelezen heeft of gedacht, en al wat hij ooit geweest is of droomde te zijn, in blok opduikt zodat er een spanning groeit die niet meer te houden is. Hij denkt, wie is het die me belaagt om verder te gaan of wie is het die ik betoveren wil met woorden, is het een andere persoon in mij die me er toe aanzet of zijn het, zoals je schreef over Elihoe, de woorden zelf die willen genomen worden en neergezet in een vaste vorm?
Er is duidelijk merkbaar een drang in hem, een aanzet om de essentie van dertig dagboeken die hij jaar na jaar, dag na dag heeft bijgehouden, in één beweging van de geest af te drukken, alles in alles zich vermengend, wat was van vroeger in wat is van nu, zodat alles vloeien zou naar wat morgen zal zijn. De persoon die hij was verlengend naar de persoon die hij is en die hij meer en meer aan het worden is. Hopende dat aldus later, als hij niet meer van deze aarde zal zijn, andere hem zullen terugvinden in hun gedachten, en hij leven zal in hen, zoals Faulkner leeft in hem en Steinbeck en Eliot en Saint-John Perse en Gilliams en Daisne en zovele, zovele anderen en hij aldus in hen zijn leven zou voortzetten.
Hij is er zich van bewust echter dat in hem vele elementen in en over elkaar liggen. Heden en verleden, geloof en ongeloof, liefde en eenzaamheid, theorieën en gefilosofeer en in mindere mate, maar dan ook het meest voor de hand liggende, het kleine gebeuren van elke dag.
Dit is het lot van ons allen, want zijn we niet afwisselend de persoon die liefheeft, die vergeet dat hij liefheeft, die zekerheden zoekt en deze niet vindt, die luistert en leest, aanvaardt en verwerpt, of zijn we niet afwisselend de persoon van het dode leven en, telkens we worden ondergedompeld in de oceaan van de geest, de persoon van het levende leven of nog de persoon van de woorden die geschreven worden en veel minder, de persoon van tussen de woorden in?
Hij hoorde eens dat Rupert Sheldrake door een zekere professor gezien werd als een ‘‘heretic’ en dat men zijn boeken zou moeten verbranden. Nochtans met hoeveel vreugde - en het moet gezegd ook heel wat moeite - heeft hij de Nederlandse vertaling van ‘A new Science of Life’ niet gelezen, en dan vooral het laatste hoofdstuk ervan. Waarom is Sheldrake dan een ketter? Waar komen we uit als alles wetenschappelijk moet bewezen worden en uitgedrukt in formules. Zekerheden in de wetenschap zijn er slechts om af te brokkelen, om te verschrompelen, om opgezogen te worden door de golven van de geest. En het is uit deze golfbewegingen dat de krachten gekomen zijn die niet te vatten zijn, noch in cijfers, noch in formules; die Stonehenge, die tempels en moskeeën, die kerken en kathedralen, die labyrinten hebben geconcipieerd en gebouwd.
Wat indien Suger gezocht had naar wetenschappelijke formules en niet in het licht, Gods aanwezigheid had gezien; wat indien de mens niet altijd bezeten ware geweest door die hunker naar het totaal Andere?
En waar stonden we indien deze hunker niet ware omgezet in het meest prodigieuze - en hij herhaalt zich - dat ooit werd gerealiseerd, onze eerste gotische kathedralen die zo uit het creatieve en zijn hang naar het exploot, in de mens zijn opgerezen?
En in het tegengestelde geval, waar zouden we gestaan hebben indien de mens van bij de aanvang met absolute zekerheid geweten had dat hij alleen stond in de immense onverschilligheid van het heelal, zoals Jacques Monod het meent te moeten schrijven?
In welke mate is Capra een ketter, is Whithead, is Teilhard, is Eckhart er een; zijn al degenen ketters die schrijven omdat ze blijven zoeken, omdat ze het Onnoembare blijven aftasten; zij die de ruimte van de geest bewonen waar alles samenvloeit in een ode aan ons mens-zijn, een ode aan de scheppende krachten in ons?
Ketter is degene die niet wil inzien dat alles beweging is, dat waarheden verpulverd worden en verpulverd de ruimte worden in geslingerd en dat uit dit pulver nieuwe benaderingen van de waarheid ontstaan. Het is ook in dit pulver dat de reden van zijn bestaan het voedsel vindt en hem aldus toelaat, met opgeheven hoofd de herfst en binnenkort de winter van zijn leven binnen te wandelen.
Ketter is hij die, zoals Bentov in zijn ‘Stalking the wild Pendulum’ het noemt, rondlopen met een ‘giraffe syndrome’. Als hij dan met een niet te miskennen vurigheid de Bijbel binnentreedt en uiteenrafelt dan is het omdat hij niet wil rondlopen met een scotoma, een blinde vlek in het oog. Is het omdat hij wenst dat zijn kinderen en kleinkinderen weten zouden dat hij openstond voor de nieuwe gedachten en normgevingen. Dat hij geloof heeft gehecht, althans in een zekere mate, aan het werk van ‘heretics’ zoals Emmanuel Velikovsky, zoals Kamal Salibi en dat, alles bij elkaar genomen, hij er zich heel goed heeft bij gevoeld, gelovend dat al wat hij opzocht en verwerkte, samenbracht en herschikte, gebeurde in opdracht van de levende geest in hem.
|