Ware het niet van de cijfers die jaar na jaar de hoogte inschieten dan kon er met een licht gemoed worden naar opgekeken. Echter, eens een bepaalde hoogte bereikt is er de hoogtevrees die je tot wankelen brengt, dit is tenminste wat te lezen staat in oude als in jonge boeken. Eigenlijk is het overbodig dit te vermelden. Zij die het eigenzinnige van de cijfers ondergaan weten het, zij die het bekijken van op grote afstand liggen er niet van wakker. Er is dus maar wat er is en vooral, er is geen ontkomen aan. Dus geen gezeur er over. Een dag is een dag, 29 december, zoals elke andere dag, ontslaat me niet van het schrijven van een blog, of van het werken aan andere teksten, er is geen bepaalde dag in het jaar waarop alles volgens een ander schema verlopen zou, actief zijn en vooruitzien is en blijft meer dan ooit de boodschap.
Ik heb vandaag dan ook niets af te sluiten, heb geen inventaris op te maken van wat was en van wat niet was, heb geen beloftes te doen, geen voornemens op te tekenen, ik heb niets meer dan te leven en te laten leven, te schrijven en niet om te kijken. Ik hoef me zelfs geen vragen te stellen over wat en wat niet, de dag opent zich zoals de vorige dagen en zal zich zoals altijd sluiten op de nacht. Ik kan aan dit fenomeen niets wijzigen, ik onderga én de snelheid waarmede dit gebeurt én de regelmaat ervan. En wat meer is en mijn leven is, ik omhels – dit is het correcte woord - de woorden die zich opdringen, smekend om, zoals het gisteren was, genomen te worden en ik maar al te graag in de val loop om te tonen wat ik gevonden heb op mijn weg.
Ondertussen kom ik tot het besluit dat ik meer van woorden leef dan van gebeurtenissen, ligt het me nauwer om het hart wat ik schrijf dan wat ik doe, wandel ik weg tot diep in het landschap van de geest waar ik mezelf verlies om er, de dorst van het ‘zijn’ gelest, uit op te staan, vandaag zoals het gisteren was en de dagen ervoor.
Er is niets nieuws onder de zon beweert de Ecclesiasticus, maar alles is nieuw, elke dag is nieuw, is telkens een wachten op wat komen gaat en dit van het eerste tot het laatste uur, wat maakt dat elk nieuw gebeuren hoe klein ook van een andere geladenheid is en afglijdt naar een ander ‘zijn’.
Voor het venster van de morgentafel staat een prachtige boom, hij staat er of ik er ben of niet, maar er zal een ogenblik komen - zeggen we dat dit ogenblik nader en nader komende is – dat ik er niet meer zal zijn, dat de wereld en de dagen zullen ontdaan zijn van mij; ook ontdaan van mij, mijn echtgenote, mijn kinderen en kleinkinderen, mijn broer en schoonzussen, hun kinderen en kleinkinderen, ook mijn vrienden en kennissen, allen ontdaan van mij, en ik nog een naam zal zijn, een beeld, een hoop herinneringen.
Ik weet dat die dag komen zal, zoals hij gekomen is voor mijn broer, voor de vele vrienden en collega’s en kennissen die gingen vóór mij, hopelijk vooral mijn broer, niet wachtende op mij aan de poort, om dan samen de eeuwigheid in te gaan.
|